GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1978 - pagina 77

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1978 - pagina 77

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

magazine 31 nomen op video en samen bekeken, waarna het geheel nog eens herhaald wordt. Een praktijkvoorbeeld, geput uit één der publicaties van het Ambulatorium, kan deze werkwijze verduidelijken. De simpele gewoonte om iemand aan te kijken terwijl je met hem praat, is een voorbeeld van een elementaire sociale vaardigheid. In de westerse cultuur wordt het over het algemeen als irritant ervaren, om aangesproken te worden zonder dat er,,oogcontact" is met de gesprekspartner. Deze gewoonte geldt voor alle müieus aJ moet gezegd worden, dat in sommige milieus dit soort vaardigheden minder geleerd worden. Dit betekent echter allerminst dat deze vaardigheden in die milieus daarom minder belangrijk zouden zijn. ,,H. was een jongen die vaak bij ons is langsgekomen. Eén van zijn problemen was het feit dat hij moeilijk contact kon leggen met mensen, en vooral met meisjes, die hij aardig vond. Op een avond werd besloten een situatie na te spelen, waarin het H. weer eens niet gelukt was. Dit gebeurde met behulp van een rollenspel waartoe een meisje (een stagiaire bij het Ambulatorium) was uitgenodigd. Het bleek al gauw dat H.'s strategie er op neer kwam het meisje „omver te praten". Als hij eenmaal contact had met het meisje, dan begon hij aan één stuk door te ratelen, totdat zij zich met een smoes uit de voeten maakte. De conversatie van H. kwam op ons wat ongewoon over. Bij een grondige observatie bleek dit ongewone onder meer een gevolg te zijn van het feit dat hij het meisje aanvankelijk wel even aankeek, maar allengs vaker naar de grond staarde. Het meisje voelde zich hier ongemakkelijk bij en begon gedurende H.'s M'oordenvloedsteeds vaker om zich heen te kijken. Hij pakte deze tekens echter niet op en was daar eigenlijk ook niet toe in staat: hij keek immers voortdurend naar de grond." De elementaire vaardigheid waarmee H. moeite had, was het onderhouden van oogcontact. Hij miste daardoor de

,,negatieve signalen" die het meisje uitzond (het om zich heen kijken), kon via oogcontact evenmin het meisje duidelijk maken dat hij haar aardig vond en ontnam door zijn geratel het meisje de gelegenheid om wat te zeggen en zichzelf de kans om te leren ook eens te luisteren. Na herhaalde malen het filmpje bekeken te hebben zag hij zijn, feilen" zelf ook in. Er werd met hem geoefend en na enkele maanden was zijn manier van omgaan met meisjes duidelijk verbeterd.

Verschil Bij H. werkte de methode dus. Maar valt er voor het overige in concreto iets te zeggen over de resultaten die het Ambulatorium tot nu toe boekte? Enige opheldering hierover geeft een beknopt verslag dat het Ambulatorium publiceerde over een onderzoek naar ,,Effecten van ambulante gedragstherapie aan 'delinquente' adolescenten' '. Een onderzoek in opdracht van, en gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie, dat in hoofdzaak werd verricht door drs. Arnold A. J. Bartels, medewerker van het Ambulatorium. Bartels stelde een groep samen van 29 jongens die met justitie in aanraking waren geweest. Een gedeelte daarvan had in een Rijksobservatiehuis gezeten, de rest raakt via gezinsvoogdeninstellingen bij het onderzoek betrokken. Om praktische redenen beperkte Bartels zich bij dit onderzoek tot jongens, dit in tegensteüing tot de gewoonte van het Ambulatorium om ook meisjes te helpen. Niet alleen zou de aanwezigheid van meisjes in de onderzoeksgroep extra problemen opleveren bij de behandeling; het aantal meisjes dat met de politie in aanraking komt is bovendien veel geringer. De jongens varieerden in leeftijd van 14 tot 20jaar, woonden thuis bij familie, in een pleeggezin, of, al dan niet begeleid, op kamers. Ze waren allen woonachtig in of rond Amsterdam. Want het betrof hier immers een ambulante behandeling, zodat de afstand tussen huis en Ambulatorium niet al te groot mocht zijn. Daarnaast formeerde Bartels een groep van eveneens 29jongens, die op alle belangrijke kenmerken vergelijkbaar was met de onderzoeksgroep. Deze, ,contrölegroep'' kreeg geen behandeling en diende uitsluitend om vast te kunnen stellen in hoeverre de onderzoeksgroep na behandeling verschil zou vertonen ten opzichte van de niet-behandelde groep.

De behandeling verliep op eerder geschetste wijze: het kiezen van een trainingspakket uit de ,,winkel", rollenspel, video, zelfobservatie enz. Om het verschil tussen de groepen te, ,meten'', koos Bartels o.a. voor twee objectief waarneembare maatstaven: tien maanden na de training bekeek hij in hoeverre er bij leden van de twee groepen sprake was van recidive: hoe vaak hadden de groepsleden in de periode na de training zich schuldig gemaakt aan delicten als diefstal, agressief gedrag, sexueel misdrijf, joy riding, heling en andere vergrijpen, waarvoor zij met de politie in aanraking waren geweest. Bovendien ging Bartels in beide groepen het aantal tehuisplaatsingen na, in een periode tot 12 maanden na de training.

Hoopvol De resultaten van het onderzoek bleken zonder meer opzienbarend. Terwijl van de niet-behandelde controlegroep 20 van de 29jongens zich schuldig maakte aan recidivisme, bevonden zich onder de 29 jongens die de training wel ondergaan hadden maar zeven recidivisten. Van de onderzoeksgroep werden slechts twee jongens in een tehuis geplaatst, de tehuisplaatsing van jongens in de controlegroep kwam daarentegen 19 maal voor. Ook uit andere vergelijkingen bleek dat de behandelde jongens er opvallend gunstiger voor stonden dan de niet-behandelden. Zij bleken vaker werk te hebben gevonden, hadden zich betere vaardigheden in de omgang eigen gemaakt, ondervonden minder problemen thuis en verkeerden in andere vriendenkringen. Al weten ze geen toverformule gevonden te hebben waarmee alle maatschappelijke problemen van opgroeiendejongeren op slag kunnen worden opgelost, toch hebben de resultaten van het onderzoek de mensen van het Ambulatorium hoopvol gestemd. Ze hebben er de moed uitgeput om hun wijze van werken te verspreiden - met name onder mensen, die ambtshalve met probleem-jongeren te maken hebben - en om een beroep te doen op de overheid om mogelijkheden te scheppen voor soortgelijke behandelingen op grotere schaal. F . en H. hebben er in ieder geval baat bij gehad. F . woont nu op kamers, heeft een baan en andere vrienden. H. heeft zich onlangs verloofd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1978 - pagina 77

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978

VU-Magazine | 484 Pagina's