GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1987 - pagina 469

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1987 - pagina 469

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

vrouw niet uit het theater had opgehaald, met de woorden: ik was tien over tien bij het theater. Hij wordt gecorrigeerd: je bedoelt tien vóór tien. Dat had hij inderdaad bedoeld, want het was geen verontschuldiging te zeggen dat hij na tienen was gekomen. Op het theaterbriefje stond immers dat het stuk voor tienen zou zijn afgelopen. Maar toen hij om vijf voor tien aankwam was alles al donker en zijn vrouw had niet op hem gewacht. Om zijn geval wat gunstiger voor te stellen besloot hij te zeggen dat hij al tien

Als er één spoorzoeker heeft bestaan die dat duistere continent verkend heeft, dan is het Freud wel geweest. voor tien gearriveerd was. Zijn verspreking bedierf echter die bedoeling en liet uitkomen dat hij niet helemaal oprecht was geweest.

V

oor Freud zijn die onbewuste versprekingen belangrijke verklikkers, tekens waarmee de waarheid achterhaald kan worden. Evenzeer hechtte hij aan het vertellen van dromen en het vrij associëren op een thema als middel om iets dat verdrongen is, aan het oppervlak te krijgen. Als een echte Sherlock Holmes tracht Freud de aanwijzingen die uit zulke associaties voortkomen met elkaar in verband te brengen. Dergelijke aanwijzingen worden door gewone mensen, in de boeken van Conan Doyle gepersonifieerd door Dr. Watson, over het hoofd gezien. In De naam van de roos wordt die rol gespeeld door - de toespeling is overduidelijk - de jonge Adson. De Sherlock Holmes van dat boek, William van Baskerville, is een franciscaner monnik. Maar onder diens middeleeuwse monnikspij geeft zich de moderne, humanistische geleerde bloot; de geleerde die alleen proefondervindelijk te werk wil gaan en geen enkele 'aprioristische' waarheid of-verklaring accepteert. Sherlock Holmes in de wetenschap; het is even wennen. Is de kritiek op Freud dan niet altijd geweest dat zijn benadering juist fundamenteel in strijd is met die van de wetenschap? In zekere zin hebben degenen die dat zeggen gelijk: de werkwijze van Freud wijkt fundamenteel af van de dominante wetenschapspraktijk. De meeste wetenschap bestaat bij de gra-

26

tie van de generalisering. Het doel van de wetenschapper is om te abstraheren van het bijzondere van zijn onderzoeksobject om daarmee algemeen geldende wetmatigheden te kunnen blootleggen. Freud kiest de omgekeerde weg: algemene patronen, voor zover ze bestaan, zijn alleen waardevol als hulpmiddel om tot kennis van het bijzondere, van het individuele, te komen. Freud abstraheert niet van het detail, integendeel, hij kent er een doorslaggevende waarde aan toe. De generaliserende, natuurwetenschappelijke aanpak heeft echter nooit in alle takken van wetenschap een klinkende overwinning kunnen behalen. Zeker in de geschiedwetenschap heeft het besef van het niet-herhaalbare karakter van de maatschappelijke gebeurtenissen en de daarmee samenhangende moeilijkheid om algemene wetten te formuleren, zich altijd met grote hardnekkigheid opgedrongen. Veel historici geven er de voorkeur aan om op een vertellende, literaire manier de eenmaligheid van een historische gebeurtenis te onderzoeken en te beschrijven.

G

eschiedschrijving als vorm van literatuur; daarin kan Carlo Ginzburg zich wel vinden, zo liet hij driejaar geleden weten tijdens een debat georganiseerd door het Sociologisch Tijdschrift. Wel heeft hij bezwaar tegen het overheersende genre: het historische boek is veelal geënt op de negentiende eeuwse naturalistische roman. In dat genre treedt altijd een alleswetende verteller op, die de diepste motieven van zijn personages kent. Zulke schrijvers en historici denken dus toch dat zij een directe sprong naar het verleden kunnen wagen, dwars door de onbuigzame tralies heen die hen van dat verleden scheiden. Zij hebben de pretentie exact te kunnen vertellen hoe het geweest is, waarbij de leemten in de informatie desnoods door de schrijver zelf worden opgevuld. Ginzburg pleit voor een meer terughoudende aanpak. Hoe zo'n aanpak eruit zou kunnen zien heeft hij zelf gedemonstreerd in zijn boek De kaas en de wormen. Hij reconstrueert daarin op fascinerende wijze het leven en het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse molenaar genaamd Menocchio, die door zijn ketterse ideeën in conflict komt met de inquisitie. Ginzburg laat zien dat Menocchio zijn afwijkende, tolerante geloofsopvattingen grotendeels ontleent aan enkele boeken die hij las en die hij voor eigen gebruik interpreteert. Maar zijn interpretatie van

het scheppingsverhaal wijkt wel af van de traditionele christelijke leer. De verschillen met het traditionele boerengeloof zijn echter vermoedelijk helemaal niet zo groot, stelt Ginzburg. Dat althans maakt hij op uit het feit dat Menocchio zeker dertig jaar lang in het dorp ongestoord zijn ideeën heeft kunnen spuien, voordat hij door de inquisitie in zijn kraag wordt gegrepen. Zo probeert Ginzburg door de bestudering van een extreem geval als Menocchio ook te komen tot enige kennis omtrent een tijdperk en een maatschappelijke klasse.

Z

ulke conclusies worden echter met de nodige slagen om de arm gepresenteerd. De historicus dient zich te behelpen met onvolledige brokstukken informatie, die bovendien uit zeer eenzijdige bron afkomstig zijn in dit geval bijna alleen de inquisitie - zoals trouwens bijna alle kennis van volksculturen is overgeleverd door de geschriften van de elite. Van een vloeiend verhaal waarin wel eventjes uit de doeken wordt gedaan hoe het geweest is, kan daarom geen sprake zijn. De historicus kan hooguit suggereren hoe het - om het wat omslachtig uit te drukken - 'geweest zou hebben kunnen zijn'. Het terrein van de harde bewijzen wordt ingeruild voor het terrein van de vermoedens, de mogelijkheden en de waarschijnlijkheden. Ginzburg zelf spreekt over 'het gissende weten'. De dilemma's van het gissende weten, van de op interpretatie berustende kennis, worden zichtbaar gemaakt in het boek Palomar van de schrijver halo Calvino. De hoofdpersoon, meneer Palomar, bezoekt in één van de fragmenten van het boek een oude Mexicaanse ruïne. Hij laat zich door een vriend langs de standbeelden leiden en die verklaart hem welke allegorische, mythologische betekenis die beelden hebben. Vlak bij hem ziet hij een schoolklas lopen die begeleid wordt door een onderwijzer. De onderwijzer somt telkens enkele korte gegevens op over die beelden en voegt er dan steevast aan toe: "Men weet niet wat ze betekenen." Meneer Palomar, die gesteld is op het spel van de interpretatie, is aanvankelijk verbaasd over de houding van de onderwijzer, maar begint er gaandeweg meer waardering voor op te brengen: "Een steen, een figuur, een teken, een woord, die los van hun context tot ons komen, zijn alleen maar die steen, die figuur, dat teken of dat woord: we kunnen ze trachVU-MAGAZINE - DECEMBER 1987

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987

VU-Magazine | 485 Pagina's

VU Magazine 1987 - pagina 469

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987

VU-Magazine | 485 Pagina's