GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1988 - pagina 347

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1988 - pagina 347

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

slechts veertig. En een orkest met zes eerste violen in plaats van tien, met blokfluiten in plaats van dwarsfluiten in het recitatief O Schmerz.

M

uziekwetenschap komt vaak muziek op het spoor die zonder dat niet eens bekend zou zijn geweest. Dat leidt soms tot excessen, zoals het bij dozijnen uitgeven van triosonates uit de tijd van Bach, terwijl je je kunt afvragen wat dat nu toevoegt aan onze kennis van de muziek uit die tijd. Maar er is een sprekend voorbeeld waarbij de wetenschap de praktijk zo gezegd een stapje voor is geweest. Vóór 1940 was voor de gemiddelde concertbezoeker een naam als Monteverdi nauwelijks een begrip. Muziekwetenschappers hebben de aandacht op Monteverdi gevestigd, waardoor uitvoerenden zich ervoor zijn gaan interesseren. In 1967 was het gedenkjaar, waardoor er nog meer aandacht voor deze componist kwam, maar als muziekwetenschappers niet daarvóór iets aan het onderzoek van de muziek van Monteverdi hadden gedaan, dan waren de dirigenten in 1967 nóg niet aan Monteverdi begonnen. Het is natuurlijk ook zo dat het publiek door beschouwingen van muziekwetenschappers het idee heeft gekregen dat sommige componisten belangrijk zijn en andere minder belangrijk. Dat die belangrijke componisten ook weleens iets onbelangrijks hebben gecomponeerd, daar komt men niet zo gauw op. Bij het horen van een naam als Brahms, Beethoven of Schubert denkt men al snel dat het wel goed zal zijn. Bij de uitvoering van een minder VU-MAGAZINE—SEPTEMBER 1988

Prof.dr. M. Flotliuis (1914) studeerde muziekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam bij prof.dr. K.Ph. Bernet Kempers. Voor de oorlog werkte hij als assistent van de artistieke leiding bij het Concertgebouw. Later werd hij criticus bij Het Vrije Volk en bibliothecaris bij Donemus. Van 1955 tot 1974 was hij artistiek leider van het Concertgebouworkest. In 1969 promoveerde hij op een studie naar de bewerkingen die Mozart maakte van zijn eigen werken en van werken van anderen. Een benoeming tot hoogleraar in de muziekwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht volgde in 1974. Marius Flothuis heeft ais componist ruim negentig werken op zijn naam staan. Interview: Roeleke Vunderink Foto Bram de Hollander

geslaagd stuk van een dergelijke componist, maar dan zonder vermelding van diens naam, zou daar heel anders op gereageerd worden. En omgekeerd is het ook denkbaar dat figuren van het tweede plan, Kleinmeister, zoals de Duitsers zeggen, uitschieters hebben gemaakt maar desondanks toch niet gewaardeerd worden. Ik vind dat nog altijd veel te weinig onderzoek wordt verricht naar Nederlandse componisten. In Engeland bestaat over vrijwel iedere enigszins belangrijke componist wel een biografie, en ook in andere landen is dat vaak het geval. Over Johan Wagenaar bestaat geen behoorlijke biografie, over Willem Pijper ook niet. Er is nu notabene een Amerikaanse musicoloog die aan een studie over Pijper werkt. Zo is er ook alleen een Amerikaanse studie over een deel van het werk van Hendrik Andriessen. Er is wel een biografie van Van Gilse, en een studie over Matthijs Vermeulen, geschreven door zijn broer. Af en toe schrijven studenten nog

wel eens scripties over Nederlandse componisten. Zo had ik een studente die een scriptie maakte over Henriëtte Bosmans, één van de weinige studies naar vrouwelijke componisten.

O

genschijnlijk staan Nederlandse componisten nu meer in de belangstelHng dan enige tijd geleden, maar dat betreft slechts een bepaalde groep. De werken van componisten, geboren tussen 1900 en 1915, vlak voor mij dus, worden vrijwel nooit uitgevoerd. De enige die nog redelijk in de belangstelling staat is Rudolf Escher. Werk van mijzelf wordt zeer onregelmatig uitgevoerd. Soms in één jaar vier orkestwerken, die dan ook nog meerdere malen worden uitgevoerd, andere jaren heel weinig. De muziekwetenschap behoort geen enkel terrein van de muziek uit te slui-

wikkelingen te constateren die heel dicht bij de 'ernstige' muziek liggen. In de jaren zestig en zeventig vonden sommige studenten het veel belangrijker om de maatschappelijke en politieke omstandigheden uit de tijd van de componist te onderzoeken, dan de partituur op zichzelf. Dat eerste is ook erg belangrijk, evenals de geschiedenis van de receptie van de muziek. Maar als je wilt weten wat de functie van bepaalde muziek in een bepaalde tijd was, dan blijft het van belang dat die muziek in de best mogelijke vorm wordt gepresenteerd, in een wetenschappelijk betrouwbare uitgave. Ik ben nu net begonnen aan een uitgave van de vroege liederen van Claude Debussy, tot nu toe grotendeels ongepubliceerd. Debussy was erg slordig met zijn noteringen en dan komt componistenervaring heel goed van pas. De vraag is altijd wat

'Bij het horen van een naam als Brahms, Beethoven of Schubert denkt men al snel dat het wel goed zal zijn.' ten. Omdat de meeste musicologen een soort heilige angst hebben voor alles wat naar de lichte muziek zweemt, blijft dat terrein nogal onontgonnen. Bepaalde soorten van lichte muziek hebben zulke raakpunten met de nietlichte muziek, dat ik alleen al daarom vind dat musicologen zich daarmee moeten bezighouden. Bijvoorbeeld het Eranse chanson van deze eeuw. Daarin zijn op melodisch en harmonisch gebied ont-

je wel en watje niet mag toevoegen. Zaken die overduidelijk zijn vergeten, zoals bepaalde kruisen en mollen, voeg ik toe. In de zangpartijen noteerde hij meestal zeer correct, maar de pianopartijen zijn uitermate slordig. Die speelde hij zelf, dus hij wist wel wat er moest staan. Onze redding is dat meestal uiteindelijk uit de zangpartijen is op te maken wat in de oiano^ partijen behoort WÊ te staan. V 25

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1988 - pagina 347

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

VU-Magazine | 496 Pagina's