GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1992 - pagina 204

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1992 - pagina 204

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hanne Obbink tl

GEËMANCIPEERDE EXCELLENTIES Aan het aantal ministers dat uit voorheen achtergestelde bevolkingsgroepen afkomstig is, kan men de emancipatiegraad van de betreffende groepering aflezen. Met de katholieken, de gereformeerden en de arbeiders zit het inmiddels wel goed. Nu de vrouwen en de minderheden nog. • JM ^ " a a r o m draagt len Dales Jx^Bx geen gele jurken? Als ze W W zich bukt, denkt iedereen dat het een glasbak is. Een grapje uit de tijd vlak na Dales' aantreden als minister. Haha. Humor. "Ik durf het bijna met te zeggen, ik ben veriiefd op Hanja MaijWeggen". Een carnavalskraker, gezongen door ene Arie Ribbens, in het voorjaar van 1990. Pret. Wonderlijk genoeg is minister d'Ancona, de derde vrouw in het

kabinet-Lubbers III, tot nu toe nog niet het mikpunt geweest van lolbroeken. Maar ook zonder zulke grappen is het duidelijk genoeg: een vrouw als minister is in Nederland nog steeds een zeldzaamheid. Marga Klompé was - pas in 1956 - de eerste, en slechts acht seksegenoten zijn in haar voetsporen getreden. En dat mag gerust een handjevol genoemd worden, vergeleken met de 428 mannen die sinds 1848 als minister hun opwachting maakten. "Ik kwam (vanuit het Europees parlement - ho) in Nederland als minister en één van de eerste vragen die me gesteld werden, was hoe ik het vond om als vrouw minister te worden", zo keek minister MaijWeggen op haar eerste maanden als minister terug. En zij voegde er venijnig aan toe dat "een behoorlijk seksistische vraag" te vinden. Haar oordeel over deze vraag is echter verbazingwekkender dan de vraag zelf. Want de in het oog springende

iUeBERS /;/ TREEDT AAN: 'NU ZITTEN ER DRIE VROUWELIJKE MINISTERS EN VERANDERT ER NOG NIETS'

26 v u WiAGAZiNE MEI 1992

.

ondervertegenwoordiging van vrouwen is sinds een aantal jaren uitgegroeid tot een politiek issue, zozeer zelfs dat de Partij van de Arbeid vóór de afgelopen kabinetsformatie riep geen genoegen te zuUen nemen met minder dan zes vrouwelijke ministers. Het werd de eerste verkiezingsbelofte die de sociaal-democraten braken. Leeuw^edeel De ministers die Nederland de afgelopen anderhalve eeuw gekend heeft, zijn geen getrouwe afspiegeling van de Nederlandse bevolking in haar geheel. Wie dat nog niet wist, kan het nalezen in een proefschrift waarop de parlementair-historica Ineke Seeker in december jongstleden in Leiden promoveerde. Het onderzoek dat zij verrichtte, gaat terug tot 1848, het jaar waarin in de grondwet werd vastgelegd dat de koning "onschendbaar" is en de

ministers "verantwoordelijk" zijn. Sindsdien hebben 437 ministers zitting gehad in Nederlandse kabinetten. Van elk van hen gaat Seeker na wat hun "sociale en functionele herkomst" was: uit welke laag van de bevolking zijn zij afkomstig, welke opleiding hebben zij gevolgd, uit welke streek komen ze, welke godsdienst belijden ze, welk beroep oefenden zij uit voor zij tot het ministersambt geroepen werden enzovoorts. Verrassende gegevens levert haar speurwerk in de archieven van de Nederlandse staat nauwelijks op. Het is weinig verbazend dat het aantal ministers van adellijke herkomst in de vorige eeuw groter was (namelijk bijna een kwart van het totaal) dan in de jaren sinds 1967 (nog slechts twee procent). Al evenmin vreemd is de uitkomst dat de hoogste maatschappelijke lagen van de bevolking het leeuwedeel van de ministers voortgebracht hebben, zij het dat het aandeel van de middenlagen inmiddels bijna net zo groot is geworden. De meeste ministers (namelijk bijna driekwart) blijkt, ook al geheel naar verwachting, een academische opleiding genoten te hebben; de economen onder hen zijn overigens in opkomst, de juristen ruimen meer en meer het veld. Meer vragen roepen twee andere gegevens op. Steeds meer ministers komen - ten eerste - via een lidmaatschap van de Tweede Kamer op een departement binnen. Aan het eind van de vorige eeuw was dat er maar één op de drie, de laatste decennia is de verhouding andersom: nog maar één op de drie komt niet uit de Kamer. Het ambt van minister - zo luidt de conclusie die Seeker trekt, overigens zonder er verder over uit te wijden - is aanzienlijk gepolitiseerd. Daaraan zou een boeiende beschouwing gewijd kunnen worden, maar dat gebeurt in het vervolg van het boek niet. Een tweede uitkomst van Seekers onderzoek betreft de godsdienstige achtergrond van de Nederlandse ministers. Tot ver in de twintigste eeuw is de achterstelling van katho-

lieken een rol blijven spelen. In de vorige eeuw waren vier van de vijf ministers protestants, vooral Nederlands-hervormd. De enkele kathoHek die tot het kabinet wist door te dringen, dankte zijn benoeming meestal aan het feit dat hij een trouw aanhanger van de liberale voorman Thorbecke was. Nederland bleef, althans voor zover dat af te meten is aan de benoemingen van ministers, een protestantse natie, ook toen de toenmalige katholieke politieke partij in 1918 de meeste kamerzetels ging bezetten. Tot de Tweede Wereldoorlog bleven de protestantse partijen A R P en C H U méér kabinetsposten innemen dan hun op grond van de omvang van hun kamerfractie toekwam. Graadmeter Vooral dit laatste gegeven is interessant. Het ambt van minister is voor achtergestelde groepen in de samenleving kennelijk pas bereikbaar als hun emancipatie op andere terreinen al lang en breed tot stand is gekomen. De samenstelling van de politieke elite weerspiegelt de verhoudingen in de maatschappij - dat spreekt haast vanzelf. Maar deze weerspiegeling wordt, als het om ministers gaat, pas heel laat zichtbaar. Later bijvoorbeeld dan in de Tweede Kamer. Het profiel van het gemiddelde kamerlid heeft weHswaar in grote lijnen dezelfde ontwikkeling doorgemaakt als dat van de gemiddelde minister - ook hier wisten vrouwen en mensen uit lagere sociale milieus pas na verloop van tijd door te dringen - maar deze ontwikkeling deed zich in de Kamer eerder voor. Het ambt van minister is dus een soort graadmeter voor de voltooiing van de emancipatie van bevolkingsgroepen. Als uit een bevolkingsgroep - kathoHeken, arbeiders, vrouwen enzovoorts - met een zekere regelmaat ministers benoemd worden, dan nadert de emancipatie van deze groep de voltooiing. Uit deze graadmeter valt af te leiden dat het met de emancipatie van wat vroeger de arbeidersklasse heette wel goed zit. In 1894 kon het voorkomen dat er iemand minister werd die zijn loopbaan begonnen was als leerling-bediende in een boekwinkel. De man, Willem van der Kaay geheten, was zoon van een 'sjouwerman' en een bakkersdochter. Dankzij een

27

^U AAAGAZINE MEI 1992

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1992 - pagina 204

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992

VU-Magazine | 484 Pagina's