GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1995 - pagina 17

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1995 - pagina 17

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

sen hebben uitspraken gedaan over vrouwen en zwarten die niet direct uitblonken door subtiliteit. En ook Herrnstein heeft op dat gebied een reputatie hoog te houden: al lang geleden toonde hij zich een verklaard tegenstander van het uitbannen van geestdodende arbeid: velen zouden toch te dom zijn om iets anders te leren. Dat gaf de aanhangers van de omgevingstheorie de gelegenheid zich op te werpen als de good guys. Zij waren de sympathieke hervormers, altijd op de bres voor de bestrijding van vooroordeel en ongelijkheid. Maar daarbij werd iets veronachtzaamd: evenals de erfelijkheidsaanhangers hebben ook de omgevingsaanhangers zo hun geperverteerde verwanten, afzichtelijke achterneefjes die de theorie op griezelige wijze radicaliseren. In communistische of anderszins utopische politieke stromingen is altijd ontkend dat er zoiets zou bestaan als een menselijke natuur. De mens is maakbaar en naar believen manipuleerbaar, In sommige maatschappijen is die manipuleerbaarheid vrij rigoureus ter hand genomen. "Mao wilde de geest van mensen veranderen, zodat zij zijn bevelen uit eigen vrije wil zouden opvolgen. Hij wilde mensen programmeren, ze als een computer gebruiken, als robots", merkte de schrijfster fung Chang op. Volgens haar is Mao de enige dictator ter wereld geweest die serieus geprobeerd heeft de fundamentele aard van ieder mens eenvoudigweg te veranderen. Maar ook een dictator krijgt wel eens te maken met krachten die sterker zijn dan zijn wil. SCHROOM

Op het eerste gezicht leek de rel rond het boek van Murray en Herrnstein te bevestigen dat in het debat over nature of nurture, alles bij het oude blijft. Elke nieuwe discussie lijkt op de vorige; een voortdurende herhaling van zetten. De werkelijkheid is echter dat er een subtiele verschuiving heeft plaatsgevonden. Onder andere door de successen van het DNA-onderzoek zijn de biologische benaderingen van menselijk gedrag weer populair geworden en hebben zij aan respectabiliteit gewonnen. Moeizaam komen de erfelijkheidsonderzoekers uit het ver-

WETENS

domhoekje; met steeds minder schroom nemen zij het woord. Er is ontdekt dat een genetische aanleg geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk kan zijn voor het ontstaan van sommige ziekten. Dat geldt niet alleen voor lichamelijke ziekten, maar ook voor psychische stoornissen. Bij een ziekte als schizofrenie blijken omgevingsinvloeden van minder groot belang dan lange tijd verondersteld is. Men dacht dat de ziekte veroorzaakt werd door de beroerde gezinssituatie: de verhalen over een dominante moeder of een onverschillige vader behoren in dat opzicht tot het klassieke repertoire. Met als remedie eindeloze, moeizame therapieën. Die blijken niet of nauwelijks meer nodig. Als het om een afwijking in de hersenen gaat, kun je proberen via psychofarmaca de ziekte in de hand te houden. Dat is niet alleen simpeler, het ontneemt de familieleden ook een ongerechtvaardigd schuldgevoel. Niet altijd hebben de opvoeders het gedaan. LABORATORIUMSITUATIE

Door zulke ontwikkelingen is bijna een biologische euforie ontstaan. Een sociobioloog als E. O. Wilson ging zelfs zover te veronderstellen dat eigenschappen als conformisme, creativiteit en intelligentie ook bepaald worden door één enkel gen. Dat bleek te simpel gedacht. Zo er al van een genetische bepaaldheid sprake mocht zijn, dan zijn daarbij toch op zijn minst talloze genen betrokken. Het is dus bepaald niet zo dat de intelligentie of creativiteit verhoogd kan worden met een kleine ingreep in één enkel gen. Bovendien zijn bij een eigenschap als intelligentie het genetische aandeel en de omgevingsfactor onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het typerende van intelligentie, en van het menselijk brein in zijn algemeenheid, is juist flexibiliteit. Intelligentie is geen starre eigenschap, maar behelst voor een belangrijk deel het vermogen om flexibel te kunnen reageren op onverwachte situaties èn het vermogen om te leren van gemaakte fouten. De menselijke geest is als het ware voortgebracht door een biologische basis. Maar tegelijkertijd heeft die geest de mogelijkheid zich voor een deel ook weer los te maken van die biologische basis. De mens is niet louter afhankelijk van zijn 'natuurlijke' impulsen. De wissel-

p, CULTUUR

a) SAMENLEVING

~

IANUARI/PEBR

werking met de omgeving is essentieel. Niettemin lijkt de gedachte dat genen een vrij belangrijke rol spelen bij de intelligentie, niet ongerechtvaardigd. Die gedachte is bevestigd in bijvoorbeeld psychologisch onderzoek naar tweelingen. In Nederland is prof. dr. Ko Orlebeke in 1987 begonnen met het opzetten van een tweelingregister. In dat register komen 45 procent van alle in Nederland geboren tweelingen terecht. Orlebeke onderzoekt in hoeverre bepaalde gedragskenmerken genetisch bepaald, dan wel afhankelijk zijn van omgevingsfactoren. Nu is het moeilijk die twee factoren strikt van elkaar te scheiden. Ieder kind groeit immers in een bepaalde omgeving op. De werking van de genen zijn nooit volstrekt geïsoleerd te onderzoeken. In Amerika, in Minnesota, is men op het punt van die isolatie nog het verst gegaan. Daar beschikt men over de gegevens van een reeks eeneiige tweelingen die na de geboorte van elkaar gescheiden zijn en in verschillende gezinnen zijn opgegroeid. Een bijna ideale laboratoriumsituatie dus: dezelfde genen, uiteenlopende omgevingen. Niettemin, zo luidt de conclusie uit dit onderzoek, lijken ondanks de verschillen in omgeving, de tweelingen in hun gedrag doorgaans sprekend op elkaar. De invloed van de genen laat zich kennelijk niet zo gemakkelijk wegmoffelen. Volgens Orlebeke valt zelfs in de vorm van een getal redelijk precies uit te drukken hoe groot die genetische bepaaldheid is: ongeveer zeventig procent. Maar wat wil dat nu eigenlijk zeggen, zeventig procent nature versus dertig procent nurtured Orlebeke: "Het zijn geen absolute getallen. Er zijn intelligentieverschillen tussen individuen. Voor de helderheid van de publieke discussie is dat woordje 'verschillen' heel belangrijk. Van die verschillen probeert men te onderzoeken of ze bepaald zijn door de genen of door de omgeving." Dit betekent niet - en Orlebeke wil dat met grote nadruk gezegd hebben dat het aandeel van zeventig procent dat de genen voor hun rekening nemen, de conclusie rechtvaardigt dat omgevingsinvloeden niet zo belangrijk zijn. "Die zijn van eminent belang. In Amerika is ooit een meisje door de

RI

I99S

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1995

VU-Magazine | 588 Pagina's

VU Magazine 1995 - pagina 17

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1995

VU-Magazine | 588 Pagina's