GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 542

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 542

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

grondlagen en onderzocht die microscopisch op minerale samenstelling, structuur en vorm. Geleidelijk vonden we meer en meer aanwijzingen voor een niet eerder beschreven klimaatverandering. Courty ontdekte dat de laatste Akkadische leemstenen waren bedekt met een dunne laag vulkanische as. Een dikke laag van fijn zand meteen daarboven getuigt van eeuwen harde wind en aanhoudende droogte. Het is niet waarschijnlijk dat een vulkaanuitbarsting de oorzaak van de ramp was, maar dat is ook met zo belangrijk. Wat hun oorzaak ook was, stofstormen en droogte maakten regenafhankelijke landbouw moeilijk zo niet onmogelijk. Jaren achtereen mislukte de oogst van de noordelijke steden. En toen die steden te gronde gingen, sleepten ze de zuidelijke economie mee. Naburige "barbaren", de Goeteeërs, maakten zich van Akkad meester. Perioden van droogte zijn niets nieuws voor de archeologie van het Nabije Oosten. Al tientallen jaren stapelen de aanwijzingen voor toenemende droogte tegen 2000 v. Chr. zich op, zij het dat in sommige gebieden de datering nog uiterst onnauwkeurig is. Wel nieuw zijn gegevens die wijzen op een plotselinge, ernstige en langdurige klimaatverandering, en het raadselachtige feit dat die direct volgt op een vulkanische gebeurtenis. Gevoegd bij de gelijktijdige sociale ineenstorting die al eerder uitputtend is gedocumenteerd voor het Egeïsche gebied, Egypte, Palestina, Iran en de Indusvallei, levert dat een beeld op dat te denken geeft. Het probleem is vreemd genoeg dat archeologen dat beeld tientallen jaren hebben genegeerd. Verhaaltjes De naoorlogse geboortengolfgeneratie van archeologen van het Nabije Oosten (mijzelf daarbij inbegrepen] was vooral geïnteresseerd in de oorsprong van beschavingen. In navolging van Robert Adams probeerden we de evolutie van samenlevingen in zuidelijk Mesopotamië te ontrafelen, en de voortgaande specialisatie van handwerkslieden, sociale differentiatie, politieke centralisering en stadsontwikkeling te volgen. Bij het ontstaan van de eerste steden en staten ter wereld, zo meenden we, ging het om een geleidelijk proces van aanpassing. In de voorafgaande decennia hadden archeologen de groei en bloei van gemeenschappen rond de Egeïsche Zee, in Egypte, de Indusvallei en West-Azië in kaart gebracht. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog kregen ze zicht op een mysterieuze achteruitgang: een verval dat altijd weer rond 2000 v. Chr. leek op te treden. In Egypte maakte het Oude Rijk, dat de grote piramides had gebouwd, plaats voor de onrust van de Eerste Tussenperiode. In Palestina raakten de steden van de vroege bronstijd ontvolkt. In Mesopotamië viel Akkad uiteen, en traden vreemde bewegingen van nomadische volken over en langs de Eufraat en de Tigris op. In 1948 vatte de Franse archeoloog Claude Schaeffer dat verval samen. Hij kwam tot de conclusie dat deze het gevolg was van aardbevingen in het hele gebied. Tien jaar later wees de Britse archeoloog fames Mellaart droogte en volksverhuizingen als oorzaken aan. Schaeffers analyse leek te fantastisch om er serieus op in te gaan. Die van Mellaart, hoewel minder on-

26

WCS DECEMBER

1996

waarschijnlijk, berustte eveneens op externe factoren. Hoe dan ook, geen van beide interesseerden ze ons echt. Wij hielden ons bezig met geleidelijke veranderingen binnen een cultuur, niet met plotselinge veranderingen die van buiten waren opgelegd. Geleerden die de ondergang van Akkad probeerden te verklaren zochten meestal hun toevlucht tot wat socioloog fon Eister "verhaaltjes vertellen" noemde: ze vertelden oude bronnen na, en hingen daar vage, ongegronde verklaringen aan op. Het rijk ging ten onder aan "zwakte van het rijksbestuur" (maar wat voor zwakte, en waarom?) en "invallen van barbaren" (maar waar haalden die de moed vandaan?, en waarom slaagden ze?). Sargons afstammelingen, steeds op zoek naar exotische waren en metalen, breidden het rijk te ver uit. Maar waarom raakte Noord-Mesopotamië verlaten? Bijna veertig jaar nadat we Mellaart negeerden, begint ons onderzoek, ironisch genoeg, zijn gelijk te bewijzen. Halsstarrig empiricisme leidde ons regelrecht terug naar de hypothese van een plotselinge klimaatverandering: een alomvattende verklaring op basis van een berg aan details. De tegenstanders van de klimaathypothese kunnen m drie kampen worden verdeeld. Het eerste kamp, dat voornamelijk uit historici bestaat zou je de politieke essentialisten kunnen noemen. Volgens Noiman Yoffee, bijvoorbeeld, werden sociale ineenstortingen in Mesopotamië veroorzaakt door zwakke dynastieën. Sargons afstammelingen verspeelden gewoon de loyaliteit van groepen aan de grenzen van het rijk. In 1979 schreef Yoffee het kleiner en bureaucratischer worden van het Babylonische rijk toe aan een onvermogen om "de traditionele (...) gezagsverhoudingen binnen en tussen stadstaten" te integreren "in de grotere sociaal-politieke organisatie". In 1988 verklaarde hij de ineenstorting van Akkad in soortgelijke termen. Meer onlangs verwierp de Franse historicus /.ƒ. Glassnei de klimaathypothese als grof omgevingsdeterminisme. In zijn filosofie is "de mens (...) de sleutelfactor (...) die centraal staat in de aandacht van de historicus". Tegenstanders in het tweede kamp, die je cultureel-deterministen zou kunnen noemen, bieden wat meer ruimte aan omgevingsfactoren. Volgens hen zou droogte best bijgedragen kunnen hebben aan de ondergang van oude beschavingen, maar andere factoren gaven de doorslag. Palestina zou daarvan een goed voorbeeld zijn. Volgens Arlene Rosen werd het Palestijnse klimaat tegen het jaar 2000 v. Chr. droger, maar de Palestijnse steden hadden zichzelf in stand kunnen houden. Als de lokale heersers flexibeler waren geweest, hadden ze irrigatiekanalen kunnen aanleggen. Egyptenaren en Mesopotamiërs legden zulke kanalen aan, en de midden-bronstijdbewoners van Palestina deden dat eveneens. Helaas berusten Rosens conclusies op een misverstand. De beschikbaarheid van water en de topografie van Palestina stonden de aanleg van irrigatiekanalen niet toe. De enige aanwijzing voor irrigatie in de middelste Bronstijd in Palestina vormt een met stenen bekleed drainagesysteem in Hazor dat waarschijnlijk diende om rioolwater naar de omliggende

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 542

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's