Locus de Consummatione Saeculi - pagina 547
College-dictaat van een der studenten
College-dictaat van een der studenten (Dogmatiek).
macht toekennen, die alleen aan God toekomt, maar dat zij, wat betreft haar munus, ambt en qualiteit God tot Souverein hebben. Daarom wordt
karakter,
hier in de allereerste plaats de gedachte vooropgezet, dat de Overheid dienares
Gods
is.
In de uitdrukking „dienares Gods" laten de Overheden m^eestal allen nadruk vallen op het woord „Gods" om daarmee haar goddelijk karakter te kennen
geven. Op zich zelf is er natuurlijk tegen het droit divin niets te zeggen, maar toch moeten we vooraf den nadruk leggen op het óu'cxovoq en keirovqyóq zijn. Zij zijn Overheden van Godswege, bij d^ gratie Gods, maar dienaren, ministri; ze hebben God boven zich en God tot eigenlijken Souverein en zij oefenen hun macht nooit anders uit dan door zelf organen te zijn, waardoor te
Gods Souvereiniteit wordt uitgeoefend. De Overheid is dus Sidy.ovog en IsixovQyóg kanten
Het
beide,
maar van twee
verschillende
uit.
verschil tusschen deze beide
is, dat 8id%ovos de verhouding der Orcrheld dienende betrekking tot God den Heere voorstelt en UnovQyóg hare verhouding tot de onderdanen; IsitovQyla van laóg en tgyeiv, werken ten bate, ten behoeve van het volk. De Overheden zijn dus lurovgyoi, omdat zij
tot
God, haar
door God aangestelde personen zijn om voor 't welzijn van van het volk zorg te dragen en niet om als executeurs het te bedwingen en in toom te houden. Een beul is didv.ovog geen XsnovQyóg, want hij helpt de menschen de wereld uit;
daarentegen
is IsixovQyóg,
want
hij
het gemeenebest,
volk te l)estraffen,
van den vorst en een burgemeester
zorgt voor het welzijn der burgerij en draagt
een meer oeconomisch karakter. 2".
Ten tweede zien we, dat
ze een absolute beteekenis hebben, trant er bestaat
een absoluut verschil tusschen goed en kwaad.
geving terug.
De tegenwooi-dige
Dit punt
komt
later bij de wet-
juridische beschouwing stelt het voor alsof
wat de Overheid als recht verklaart, alsof de Overheid zeggen wat kwaad is, alsof er buiten het ius constitutum geen recht zou zijn. De uitdrukking van VS. 3 oi yÜQ aQxovrsg ov% alalv cpójiog Tw aya&è) tgycp ccXla r« KciKO) zou dan aldus moeten opgevat worden, dat iemand, die doet wat de Overheid voorschrijft, goed is en dat, wie daartegen ingaat, tot de kwaden moet worden gerekend. De maatstaf, de toetssteen van het goede en kwade is dan in de handen van de Overheid. Daartegenover nu wordt hier van ró recht
is,
kon, wat goed en
&ya&óv
gesproken, d. w. z. er is een absoluut onderscheid tusschen goed en kwaad, een ordinantie door God daarvoor gesteld; daarin moet de Overheid zich aan God onderwerpen en daarom moet ze Gods dienaresse zijn. 3^ Van de Overheid als zoodanig wordt verder gezegd: ov yuQ bIvSj xiiv fidxaiQav tfoqel. De iveftiging van het zwaard dragen ligt opgesloten in de ivoor-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's