E voto Dordraceno - pagina 213
ZONDAG
HOOFDSTUK
IX.
201
III.
ontwikkeling der geschiedenis van de Schepping, de val niet het eerst op aarde maar in den hemel, en straks als het al voleind zal zijn, die hemelen
God
de woonstede waar
al
heiligen vergaart.
zijn
Zelfs
de Tabernakel
gebouwd naar afmetingen die liier thuis hoorden, maar naar voorbeeld, dat God er Mozes uit den hemel van getoond had. In den naam „wereld", dien de Heilige Schrift meer dan eens in verband bezigt, is dan soms ook de hemel mee begrepen. Zoo b. v. niet
is
de Heere Jezus
Vader,
dit
als
het hoogepriesterlijk gebed bidt: „Verheerlijk mij. Gij
in
u zelven met de heerlijkheid, die Ik
bij
het
u had, eer de wereld
bij
was", en straks:
„Want
wereld", dan
hiermee eigenlijk de gansche Schepping bedoeld. Niet,
is
Gij hebt mij liefgehad vóór de grondlegging der
Maar
toen de hemel af was, en de aarde nog geschapen moest worden.
„met de heerlijkheid
Wat
wij het
,,
die Ik bij
heelal"
U
had, eer er nog een schepping bestond."
noemen omvat
,,
hemel" en „aarde", maar
uitdrukking die de Heilige Schrift ganschelijk niet kent. Moet
is
dit
een
alom-
vattend denkbeeld worden uitgedrukt, dan spreekt de Heilige Schrift alleen van de Schepping Gods. Zoo b. v. in Openbaring III 24, waar de Messias heet: Het Begin der Schepping Gods. Ook wel van „het schepsel" zonder 13. Doch treedt de Heilige Schrift meer. Zoo b. v, in Openbaring V wereld" als het algemeene in geen onderscheiding, dan wordt het woord :
:
,,
woord gebezigd en daarmee al het geschapene aangeduid. Iets wat naals reeds geschapen wordt tuurlijk niet geschiedt waar deze wereld genomen; maar wel waar de Heilige Schrift tot achter de Schepping teruggaat op die wondere „grondlegging", toen de fondamenten voor dit gansche wonderbaar heelal door den sterken arm des Heeren zijn vastgesteld.
En zoo nu hoort,
zoo
komt de Schepping voor ons
eerst
dikwijls
wij
belijden
te
gelooven
staan gelijk het be-
te in
God den
Vader, den
Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
Dan tot
toch moet de blik der geloovigen zich in den
tijd
en in de ruimte
aan het uiterste einde uitbreiden.
God
de Heere schiep niet alleen deze kleine, nietige aarde, die
kleinheid
reeds verzinkt
en de aarde,
d.
onder de aarde
i.
in
bij
het firmament,
„de dingen die boven
zijn,
maar
Hij
schiep
in
haar
den hemel
en die op de aarde en die
de wateren zijn". En waar nu de blik des geloofs,
scheppingswerk alzoo ook den hemel, ja den hemel der hemelen omvat, daar moet de blik des geloofs nu ook in den tijd op eenmaal van den aanvang tot het einde doorgaan, en doorrekenen tot op het oogenblik dat eenmaal heel het verloop der geschiedenis, naar den Raad des Heeren, zijn einde eens zal bereikt hebben. voor wat de ruimte aangaat,
in zijn
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's