GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE VEEIARÜT.

Eens kwam tot koning Hendrik IV van Frankrijk, die een zeer genaakbaar vorst was, een man die verlof vroeg, zijn kracht en kunst in het eten te toonen. Niemand zei hij kon hem daarin certreffen.

De koning beval, dat er allerlei spijzen zouden gebracht worden en terwijl heel het hof 't aankeek, ging d< ; man aan het schransen. Hij verslond een schotel vleesch, een kan soep met een half brood, een bord pruimen, een stapel gebak, eenige gebakken visschen en nog veel meer. Toen de veelvraat eindelijk niet meer kon, hield hij op en verwachtte, dat de koning hem rijkelijk loonen zou voor zijn woeste verslinderij.

Maar Hendrik, die anders niet kwaad van aard was, sprak toornig:

»Scheer u weg, vernielende verslinder! Als ik er nog tien zoo in mijn land had, liet ik ze doodslaan, want anders kwam er zeker hongersnood. Doch nu gij de eenige zijt, moogt ge blij wezen er heelhuid af te komen. Maar zorg dat ik u nooit weer hier zie, gij wandelende voorraadschuur."' Zulk een antwoord verdienen ook de menschen — en die zijn er veel meer — die zich beroemen veelte kunnen drinken, als hadden ze een ton tot lichaam. Des Heeren Woord vermaant ons ernstig niet te wandelen in brasserij en dronkenschap en de overdaad te schuwen. En wie dat niet doet, dien kan het voor tijd en eeuwigheid tot sehade zijn.

Wie de schoen past, enz.

Gewoonlijk heerscht er volle vrede, en nog meer dan dat tusschen de lezers der afdeeling »Voor kinderen" en den schrijver.

Nu, dat behoort ook zoo, ja zelfs vermaant ons de apostel Paulus, zoo mogelijk, vrede te houden met alle menschen.

Maar »vrede" wil nu juist niet zeggen dat men wat verkeerd is goed noemt omdat een vriend het doet. En daarom zullen de vrienden en vriendinnen 't mij niet kwalijk nemen, als ik eens wijs op een en ander in de vele brieven en geschriften, die er inkomen, dat nu juist niet in den haak is of liever heelend'al niet deugt.

Beginnen we maar dadelijk.

Er is een woord dat merken heet. Van dat woord worden andere gemaakt en daarbij raken blijkbaar velen in de war.

Verscheiden malen toch lees ik: »Mag ik u opmerken dat dit of dat zoo of zoo is." Nu wil opmerken zeggen: «aandachtig beschouwen" Wie dus zegt: »Mag ik u opmerken? ^'' vraagt verlof u aandachtig te bekijken. Wat hij eigenlijk meent is: u doen opmerken, u doen zien. Dat is duidelijk. Het andere heeft slot nog zin.

Erger nog is het, dat van merken of liever van »bemerken" door sommigen een woord wordt gebakken dat onze taal geheel niet kent, t. w. bemerking.

Wat is bemerken? Bespeuren — niet waar ? Gij bemerkt of bespeurt b. v. dat er muizen in de kast zijn en dat kan dan een onaangename bemerking of bespeuring heeten, schoon haast niemand dat ooit zegt. Maar hoe men »bemerking" kan zeggen als men bedoelt een «opmerking" of «aanmerking", dat is voor een Nederlander kwalijk te vatten. Dat de Duitschers zoo spreken, is toch geen reden om 't ook te doen, te meer daar we aan op-en aanmerking volkomen genoeg hebben. Dat er in 't woord aanmerking een wat hatelijke zin zou liggen, als sommigen denken, is een misverstand.

Misschien is 't dat ook wel, als sommige jongelui onder aan hun brief verzekeren: „Ik heb de eer te zijn uw^^z dienstwillig^; ? dienaar." Het is wel nederig, maar toch gansch verkeerd. Eerst dacht ik dat het kwam omdat ze meer Latijn dan Nederlandsch spreken (In 't Latijn is zoo iets althans dat iemand op 't dwaalspoor kon helpen). Maar ik bemerkte later dat het daar wezenlijk niet van kwam. Een «dienstwilligen dienaar" althans zei mij dat hij zoo schreef, «omdat het toch mannelijkmotsi wezen."

» Zeker", zei ik toen, «maar gij zegt toch ook niet : dit is een dikken, of: een geleerden."

„Maar hoe kom ik dan te weten of er een n bijmoet? " vroeg hij.

Het antwoord daarop weten zeker alle lezers (die eene waar ik van vertel weet het nu ook.) We zullen 't dus maar niet opschrijven. Er zijn nog meer aan-en opmerkingen. Maar we bemerken dat er geen plaats meer is. Een volgenden keer, zoo de Heere wil, het andere.

Denk er aan.

Een rijke juffer kreeg eens een Bijbel ten geschenke.

Op het schutblad stonden deze woorden te lezen: „Dit boek zal u van de zonde of de zonde u van dit boek afhouden."

Dat moet iedereen onthouden, al heeft hij ook geen Bijbel ten geschenke gekregen.

AAN VRAGERS.

Wat wordt bedoeld met een Mentor? Dezen naam droeg, volgens het fabelachtig verhaal, een vriend van koning Ulysses, die naar Troye moest, om dat te helpen innemen, nu ruim 3000 jaar geleden. Mentor moest nu zorgen voor het achterblijvend gezin. Toen Telemachus, de zoon van Ulysses, later op reis ging, vergezelde hem de godin der wijsheid Minerva, maar om niet te zeer in 'toog te loopen, nam zij de gedaante van dien Mentor, zijn ouden kennis aan. Deze Mentor nu, die de wijsheid voorstelt, geleidde den jongen man door alle gevaren en bezwaren heen. Daarom wordt tegenwoordig een goede leidsman nog diKwijls een mentor genoemd; maar jongelui die begrijpen dat ze er een noodig hebben, zijn er niet veel meer,

Den besten Mentor kunt gij vermeld vinden in Ps. 119 VS, 3 (op rijm).

Welke is, vraagt A, B, de beteekenis van het laatste gedeelte van 1 Sam. 3:1, waar wij lezen: En het Woord des Heeren was dierbaar in die dagen en er was geen openbam gezicht.''^

Gelijk we lezen, was het Woord Gods dierbaar d. i. schaarsch, in die dagen. Bij Jozua lezen we van openbaringen des Heeren aan Israel, maar daarna vinden we niet van iemand die voortdurend zulke openbaringen ontving en als profeet optrad vóór Samuel d.w.z. eenige eeuwen lang. Slechts in het vorig hoofdstuk (vs. 27) komt een «man Gods" tot Eli. Zijn naam wordt echter niet genoemd; mogelijk wijl ook hij niet als profeet bekend was.

«Geen openbaar gezicht" nu wijst hierop. Door gezichten en openbaringen deed God den profeten weten, wat zij hadden te verkondigen.

Doch zulke verschijnselen en betooningen van Gods tegenwoordigheid en bemoeienis bleven nu al vele jaren uit, wegens den ver­ , vallen staat van Israël. De Heere had tijdelijk zijn aangezicht voor zijn volk verborgen. Doch hij maakte zich juist toen op, gelijk vlak er achter blijkt, om dezen treurigen toestand

te doen enden. Samuel werd geroepen en hi zou als de stichter der profetenscholen en allereerst door zelf profeet te zijn'een nieuwen, beteren tijd doen aanbreken. Zoo had het de Hcere besteld. Was er lang geen »openbaar gezicht" geweest, nu kwam God zelf tot Samuel en verkondigde hem wat geschieden zou.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's