GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van meer dan eene

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van meer dan eene

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 10 Februari 1911.

Van meer dan eene zijde werd ons gevraagd, wanneer de Regeering de verklaring had afgelegd, dat ze bij de aanstaande grondwetsherziening een voorstel tot wijziging van artikel 171 zou doen, waardoor het onrecht, onze Kerken aangedaan, zou weggenomen worden. Men had de Kamerverslagen nageslagen, maar zulk een verklaring nergens kunnen vinden. Nu heeft blijkbaar een al te gedrongen en daarom minder gelukkig gestyleerde volzin hier tot een begrijpelijk misverstand aanleiding gegeven, dat we ons daarom haasten te hersteilen. We vroegen in ons artikel van 15 Januari, of het wenschelijk was, dat de Synode aan de Ot^erheid om herstel van grieven vroeg, „uu de Regeering verklaard heeft, dat zij bij de aanstaande grondwetsherziening een wijziging van Art. 171 aan de orde zal stellen, en daarbij ook rekening zal worden gehouden, met het onrecht onze Kerken aangedaan." De laatste zinsnede sloeg niet op een rechtstreeksche verklaring der Regeering, maar was door ons aan die verklaring toegevoegd, omdat ze logisch voortvloeide uit het verband, waarin die verkUring was afgelegd. Maar ook de voorafgaande zinsnede had juister moeten uitgedrukt worden; er had moeten staan, dat uit een verklaring van den Minister van Finantiën bleek, dat de Regeering de noodzakelijkheid van een wijziging van artikel 171 erkende, en blijkbaar voornemens was, dit punt zoo mogelijk bij de aanstaande grondwetsherziening aan de orde te stellen.

De zaak is n.l. deze, dat verschillende leden der Tweede Kamer in het voorloopig verslag over de Staatsbegrooting van 1911 bij de Regeering er op aangedrongen hadden, dat zij bij de aanstaande grondwetsherziening ook een wijziging van artikel 171 zou voorstellen; terwijl daarbij als een der voornaamste motieven dienst deed, dat door de bestaande regeling groot onrecht aan de Gereformeerde Kerken werd aangedaan. Aldus toch luidde § 14 FinantieeU bemoeiing van den Staat met de Kerk: „Eenige leden wenschen er bij deze gelegenheid op te wijzen, dat de verwerping, door de Eerste Kamer, van het wetsontwerp betreffende het tractement van den zeventienden predikant der Nederduitsch Hervormde gemeente te Rotterdam, de noodzakelijkheid van een afdoende regeling van de üaantieele bemoeiing van den Staat met de Kerk weer in een helder licht heeft gesteld. Zij hoopten daarom, dat de Regeering bij de grondwetsherziening, welke in voorbereiding is, dat ^fiatigrijkc vraagstuk niet zal voorbijgaan. Hoe onbillijk de tegenwoordige toestand is, blijkt wel het duidelijkst uit het enkele feit, dat van het bedrag van bijna twee miljoen, dat de Staat in de kosten der kerkgenootschappen bijdraagt, alleen de Gereformeerde Kerken niets ontvangen''

De Minister antwoordde hierop in de Memorie van Antwoord, dat hij „de noodzakelijkheid van een afdoende regeling van de financieele verhouding tusschen Staat en Kerk beaamde, en hoopte, dat bij een eventueele Grondwetsherziening het mogelijk zou zijn zulk een regeling te treffen".

Zeker is dft antwoord, gelijk te verwachten was, uiterst voorzichtig en diplomatisch gesteld. Zoolang de arbeid der Grondwetsherziening nog niet is afgeloopen en de Regeering nog niet in staat is geweest van de resultaten van dien arbeid kennis te nemen, kon de Minister moeilijk een stellige toezegging doen. Of het mogelijk zal zijn een afdoende oplossing van dit vraag stuk te vinden, hangt toch van den arbeid dezer Commissie af.

Maar wel blijkt uit deze verklaring tweeërlei.

Vooreerst, dat de Regeering de ingebrachte bezwaren tegen den bestaanden toestand als juist erkent. Van eenige poging om dien toestand te verdedigen, is geen sprake. Ook de Minister acht afdoende regeling van dit vraagstuk beslist noodzakelijk. En waar een der voornaamste grieven tegen de bestaande regeling juist daarin bestond, dat aan de Gereformeerde Kerken onrecht werd aangedaan, mag daaruit veilig worden afgeleid, dat de Regeering onder die „afdoende regeling" ook herstel van grieven voor onze Kerken verstaat.

En in de tweede pÜatslaat de Minister in den slotzin niet onduidelijk doorschemeren, dat de Regeering voornemens is bij de aanstaande grondwetsherziening een poging te wagen, om tot zulk een afdoende regeling van artikel 171 te komen. Zeker, de Minister sprak niet meer uit dan de koop, dat dit mogeijk zou blijken. Maar wanneer een Minister zulk een hoop uitspreekt, is dit geheel iets anders, dan wanneer een paar Kamerleden dit doen. Da Kamerleden, die in dit stuk „de hoop uitspreken, " dat artikel 171 bij de grondwetsherziening aan de orde zal komen, hebben over deze grondwetsherziening niets te zeggen, en de uitgesproken hoop is alleen een vriendelijk verzoek aan de Regeering om dit te doen. Maar als een Minister, die zelf lid der Regeering is, welke de voorstellen tot grondwetsherziening zal indienen, verklaart: ik acht afdoende regeling van deze zaak metterdaad noodzakelijk en ik hoop, dat de aanstaande grondwetsherziening ons deze regeling brengen zil, dan is dit niet een wensch oivage verwachting, maar dan ligt hierin opgesl}ten, dat de Regeering een ernstige poging wil doen, om te zien of zulk een afdoende regeling te treffen is. Anders zou zulk een antwoord een serieus Staatsman onwaardig zijn geweest. Een Regeering, die het voornemen had artikel 171 bij de grondwetsherziening juist niette behandelen, zou zich zeker niet hebben uitgelaten gelijk deze Minister deed.

Wil men de beteekenis dezer verklaring nog beter op haar waarde leeren schatten, dan lette men op wat dezer dagen in de Eerste Kamer is geschied. Toen van anti' revolutionnaire zijde gevraagd werd om wederinvoering dei" doodstraf, verklaarde de Minister van Justitie, dat hij de noodzake lijkheid van de wederinvoering der doodstraf niet erkende, en daarom van de Regeering ook geen voorstel te wachten was om de doodstraf weer in te voeren. Juist door deze tegenstelling zal te beter uitkomen, waarom de verklaring van den Minister van Finan tien ten opzichte van Artikel 171 ons be vrédiging schonk. Btj dit artikel toch sprak de Minister juist omgekeerd uit, dat hij de noodzakelijkheid van een afdoende regeling volmondig erkende, en hoopte, dat zij bij de a. s. Grondwetsherziening tot stand zou kunnen komen.

Nu uit deze verklaring van den Minister, aan wiens woord we 't meest hechten omdat hij in de eerste plaats bij dit vraag stuk betrokken is, de goede gezindheid der Regeering bleek om tot een oplossing van dit vraagstuk te komen, scheen het ons minder wenschelijk, dat de Synode zich opnieuw met een verzoekschrift tot de Regeering zou wenden. We achtten het beter, dat onze Kerken eerst de voorstellen der Regeering zouden afwachten, om dan te oordeelen, in Synodale vergadering, in hoeverre deze voorstellen onze grieven uit den weg namen. Meenen anderen echter, dat een vernieuwde aandrang, namens onze Kerken op de Regeering uitgeoefend, niet] overbodig is, dan laten we ieder in dit oordeel vrij. Eenige principieele quaestie is hierbij niet in het geding. Het geldt voor ons alleen een daad van hoffelijkheid tegenover een ons welgezinde Regeering.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van meer dan eene

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's