GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXV.

DERDE REEKS

II.

Dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware, 2 Thessalonicensen 2 : 2.

Schijnbaar staan reeds ia de Heilige Schrift metterdaad de beide voorstellingen omtrent Jezus' wederkomst scherp tegen elkander over. Van den éénen kant heet het op Pathmos: „Zie, ik kom haastelijk!" en wordt de Openbaring van Johannes ingeleid en besloten met de verklaring: „Zie, de tgd is nabij". Doch hiertegenover staat ia Faulus's schrijven aan de kerk van Thes-Salonika: „Wrj bidden u, broeders, dat gij niet haastelijk bewogen wordt noch door geest noch door woord alsof de dag van Christus aanstaande ware. Dat u dan niemand verleide op eenigerlei wijze". Nu te zeggen, dat dit gelegen heeft aan de kortzichtigheid der apostelen, gaat niet aan. Immers juist «de aankondiging van Jezus' zeer spoedige wederkomst is aaii woorden van Jezus zelf gebonden. Voert men hiertegen nu aan, dat de evangelisten of apostelen Jezus' woord dan niet begrepen en daarom verkeerd overgebracht hebben, dan ondermijnt men op zeer gevaarlijke wgze het gezag van Gods Woord, Hadden we toch bij het lezen van wat de evangelisten of apostelen omtrent de Openbaring van de waarheid mededeelen, gedurig ons af te vragen, of hun mededeeling wel juist was, of ze Jezus wel hadden begrepen, en of ze niet het tegendeel hadden te boek gesteld van wat Jezus bedoelde, dan ontbreekt u alle betrouwbaarheid van Gods Woord, en houdt de Schrift ten slotte op u een onfeilbaar woord Gods te brengen. Kritiek moge verlokkel^'k zijn, maar overweeg steeds wel, wat er b^ op het spel staat. Deze soort kritiek is altoos begonnen met op zulk een tegenstelling als zich hier in zake de wederkomst des Heeren voordoet, scherp te wijzen. Wie min vast in zgn geloof stond, erkende dan gulweg, dat deze tegenstr^digheid niet te loochenen viel. Op die wijs werd het geloof aan de Schrift, ja, tot zelfs in hetgeen Jezus zelf gesproken had, onderm^nd. En het eind was, dat men in breeder kring de vastigheid van het Woord verloor, en niet anders als grond voor z^n geloof overhield dan persoonlijke gemoedsstemming, subjectieve gewaarwording, en voorts wat men meende te bezitten in de gemeenschap der geloovigen. Daarbij werd dan de kleine kring van geestverwanten, waarin men zelf zich bewoog en waarmee men sympathiseerde, voor de Gemeente aangezien, en wie nog stiptelrjk aan de Schrift vasthield, als aanhanger van versleten overlevering gebrandmerkt. Ook voor het zoo gewichtige leerstuk der Voleinding is het daarom onafwijsbaar noodzakelijk, dat men er zich helder rekenschap van geve, of hier metterdaad tegenstrijdigheid in de Schrift te constateeren valt. Zoolang men toch door die dusgenaamde tegenstr^digheld gekweld wordt, gaat alle vastheid voor u teloor, ontvallen u de stellige gegevens om u omtrent de Voleinding een juiste voorstelling te vormen, en is al wat u overblijft, wijsgeerige gissing. Uit uw belijdenis valt heel het stuk der Laatste dingen dan weg. En niet meer de Godgeleerdheid, maar de geologen, astronomen en philosophen hebben u dan den weg te wijzen.

Vraagt ge u nu af, hoe dan die schijnbare tegenstrijdigheid van de Schrift op dit zoo aangelegen punt te verklaren is, zoo komt alles aan op het juiste onderscheid tusschen hetgeen in den loop der historie uitvloeisel is van het historisch proces, en tusschen die heel andere feiten, die niet uit dit proces voortkomen, maar integendeel dit proces breken en verstoren, en, door uiting van Gods wondermacht, het karakter dragen van wat gewelddadig in den gang van het leven ingrijpt. Ten deze nu staat de voorstelling van de geloovigen en van de ongeloovigen lijnrecht tegen elkander over. Beluistert ge de ongeloovigen, d. w.z. hen die al zulk gewelddadig ingrijpen Gods door wat zg het wonder noemen, loochenen, dan loopt alles vanzelf zooals het loopt. Zelfs van een Schepping in den eigenleken zin van het woord kan dan geen sprake z^n. Er is daa geen begin der dÜngen geweest. Zelfs tusschen kracht en stof moogt ge geen onderscheid meer maken. Er was nu eenmaal van alle eeuwigheid af een oceaan van krachten; die krachten kwamen uit zich zelf tot golving; uit de golving dier krachten kwam op al wat vorm erlangde; eerst de niet-organische wereld, toen de eerste aanzetsels van de plantenwereld; daaruit ontspon zich toen weer het leven van de dierenwereld, en die dierenwereld klom op tot den mensch, welke mensch zich sinds eeuwen her al meer volmaakte, en in de eeuwen die te komen staan, en die tot in het oneindige voortgaan, steeds hooger volmaaktheid zal bereiken. Zoo is er een proces gaande, dat van de eerste vormlooze kracht totdergkste organisatie opklimt. Al wat in dit proces zich voordoet, komt vanzelf en met noodzakelijkheid. Van de Goddelijke kracht die er op in zou werken, mag geen sprake zelfs zijn. Er grijpt niets plaats, dan wat spontaan den gang van de ontwikkeling of liever nog de ontplooiing aller dingen vormt. Zoo was het in het verleden dat achter ons ligt, zoo is het met onszelf in ons eigen leven, en zoo zal 't tot ia de verste toekomst zijn. Alles is vanzelf, alles komt vanzelf, alles geschiedt vanzelf. Zelfs van natuurwetten behoeft men niet te spreken, want dan zou er weer een wetgever moeten zijn die deze wetten had vastgesteld. Uit een mysterie is het heelal opgekomen, en op voor ons volstrekt onverklaarbare wijze bezit het heelal een innerlcjke actie, die alles teweeg brengt wat wij in onz: kortzichtigheid dan historie noemen, en wat toch eigenlijk niet anders is dan wording en verwording. Deze aan de zienlQks wereld ontleende opvatting brengt men dan ook op de geestelijke wereld over. Ook geestelijk is alles in gisting, daarbij gedreven en bewerkt door inklevende bewegingsoorzaken, en uit die gisting komt heel onze wereld van gewaarwordingen, van gedachtenvorming, van idealen en talenten op. Nog niet de Darwinisten, maar met name de school van Haeckel heeft deze thcoiie, zonder wat ook te ontzien, tot in haar uiterste gevolgtrekkingen ontwikkeld. Tot de religie toe is in dit vanzelf gestelde proces opgenomen, en om consequent te zgn, leeraarde men, dat tot zelfs in de cellen, waaruit het leven is opgebouwd, de beginselen van religie zich vertoonen.

Met hen die alzoo denken, valt voor wie den Christus belijdt, niet te redeneeren. Er bestaat voorde school van Haeckel geen persoonlijk God, geen openbaring van God, geen wonder-mogelijkheid, geen gezaghebbende Schrift. Al wat het geheel van onze geloofswereld vormt, valt voor wie dat standpunt inneemt, weg, en met name over de Voleinding is met de aanhangers van deze denkbeelden zelfs niet te spreken. Ze verstaan zelfs niet wat ge bedoelt. Voor wat hen-zelven aangaat, zou zelfs de verwijzing naar hun standpunt dan ook hebben kunnen uitblijven. Maar anders wordt het, zoo we te doen krijgen met personen, die tot zelfs onder de belijdende Christenen in niet zoo gering aantal worden gevonden, en die zich hierdoor karakteriseeren, dat ze ten deele de geloofswereld van Christus' Kerk nog bQ behielden, maar voor een ander deel de theorie van het ongestoorde ontwikkelingsproces in hun geloofswereld inschoven. Vooral wat den grooten omtrek betreft, big ven zj in de aloude geloofswereld verkeeren. Ze gelooven nog in een persoonlijk God. Ze beladen nog met ons, dat er eens schepping plaats greep. Ze zullen tegenover de principieele loochening van het wonder, de wezenlijkheid van het voorkomen van wonderen nog bepleiten. Ze aanbidden met u in Christus een niet uit de wereld te verklaren verschijning, Ze betuigen dankbaar, dat de Heilige Geest de leiding van het innerlijk zielsleven in handen nam. Kortom, zoolang het op de principieele tegenstelling aankomt, staan deze mannen geheel aan uw zi^'de, en als ge hun pleitreden voor deze algemeene uitgangspunten aanhoort, zoudt ge zeggen dat ze als bondgenooten met u optrokken. We noemen deze mannen met opzet niet: ethischen, omdat het begrip van ethisch te onvast is. Er zijn onder de ethische godgeleerden denkers, die geheel van ons vervreemd zijn, en met de modernen sympathiseeren en saam optrekken, om ons tegen te staan en onzen invloed te breken; maar er z^n onder de ethischen, vooral onder de ouderen, ook meer conservatieve geesten, die niet dan noode iets van het geloof der vaderen prijsgeven, en die, zoo dikw^ls het er op aankomt, om tusschen de modernen en de Schriftgeloovigen te kiezen, van harte het voor u opnemen. Om alle verwarring te mijden, en allen valschen indruk te voorkomen, lieten we daarom opzettelijk in onze karakteriseering den naam der ethischen weg. Het kwam er toch slechts op aan, duidelijk te doen uitkomen, hoe de groep denkers die we op het oog hebben, wel in het algemeen, zoolang het b^ de beple|tlng van beginselen blijft, zich aan uw 7lid> ; scharen, maar zoodra ge uit het : ilgei^£Sae tot het bgzondere afdaalt, steeds meer zwenkt naar links en blijkt in de naturalistische voorstelling der dingen beter dan in de verklaring der Schrift rust voor haar denken te vinden. Onder wat vlag het scheepken derzulken uitvaart, doet er niet toe. Ons gaat het hier alleen om de qualificeering van het standpunt dat ze feitel^k innemen.

Komt men dddr nu op, dan is de inconsequentie van deze soort denkers c]|etterdaad stuitend. Zoo toch niet kunt ge 6p eenige bijzonderheid, welke dan ook, komen, of ge stuit schier altoos op onwil om wat ons overgeleverd en in de Schrift geboekstaafd is, te aanvaarden zooals 't er staat. Het Scheppingsverhaal, o, zoo majestueuse, een aangrgpende voorstelling, maar geen mededeeling van feiten, en weinig anders daa een voorstelling die een ons geheel onbekend schri^'ver zich van de zaak gevormd had. Zondeval was er zeer zeker, maar wat Genesis u dienaangaande be richt, is toch weer niets anders dan een geheiligde omwerking van de tra' ditie. En op die wijs gaat het met alles. Wetgeving op Sinai, nu ja, maar de Tien Geboden 2n geen geval door God aan Mozes geopenbaard. En gelijk het met de beoordeeling der feiten uit de eerste historie der menschheid en van Israel ging, zoo gaat het niet anders met de profetie. „God sprak", nu ja, maar dit „spreken Gods" is toch slechts een vorm van voorstelling. Het zijn gedachten en voorstellingen die in den geest en in de verbeelding van de Zieners sijn opgekomen, en die elk hunner op zijn wijze vertolkt heeft. En op geheel dezelfde wijze gaat het in heel de Schrift en gaat 't bij elk afzonderlijk stuk der '> eii|denis toe. Niets blijft ongedeerd. Op alles wordt wat gevonden, om het aannemel^'k te maken. En tenslotte komt b^na elke aadere verklaring er op neer, dat het ongewone gewoon wordt, het wondere tot de kleinste afmetingen wordt herleid, en schier alles in den gemeenen gang van het leven zijn verklaring vindt.

Op dit standpunt nu kon het niet anders, of ook de wederkomst des Heeren moest tenslotte haar geheel eigenaardig karakter verliezen, en feitelijk worden weggec^'ferd. Men vroeg toen niet meer, wat de Heilige Schrift ons voor de toekomst omtrent de dingen van Gods Koninkr^k te verwachten gaf, maar eenigli^k, hoe men zichzelf voorstelde dat het toe zou gaan. Toen nu de Kerk zich al meer uitbreidde, het Paganisme in het groote Romeinsche Keizerrijk steeds meer terrein verloor, en in den loop der eeuwen een toestand intrad, die recht gaf vaneen geheel gekerstend Europa te spreken, voelde men steeds minder behoefte aan nog iets buitengewoons. Het scheen welhaast of eerlang heel het menscheltjk geslacht zich tot den Christus Gods bekeeren zou. De Zending begon een breede plaats in het leven der Kerk in te nemen. Uit alle oorden der wereld kwamen berichten in, dat ook in de Heidensche landen geheele scharen het Evangelie aangenomen en den doop begeerd hadden. En wel gaf men toe, dat er bij niet weinigen over naam-Christendom te klagen vlei, maar wat nood.' Ook na het sterven kon er heiliging door het vagevuur worden ingewacht, en de gebeden en misbedieningen voor hen die naar het graf waren uitgedragen, konden immers vergoeden en inhalen, wat men hier op aarde te kort was geschoten. Door de Reformatie is toen deze voorstelHeg wel tijdelijk gew^zigd, maar bij aanvang reeds in de i8e, en sterk vooral in de daaropvolgende 19s eeuw, is toen gelijke reeks van gedachten opnieuw aan de orde gekomen. Ook nu weer hoort men in uiterst ontwikkelde en beschaafde protestantsche kringen van een nadere heiliging gewagen, die aan de afgestorvenen na hun sterven zal ten goede komen. De zending wordt vooral van elk leerstellig karakter ontdaan, en tot zelfs door modernen met zekere gretigheid aangegrepen. Men eert en erkent als Christenen geheele groepen van personen, die toch feitelijk met het geloof der vaderen gebroken hebben. De eeretitel van Christelijk wordt niet langer onthouden aan bewegingen van allerlei aard, die puur humanitair zijn. En steeds wint in de kringen der zoodacigen de overtuiging veld, dat eigenlek geheelde ontwikkeling van onze eeuw weinig anders is, dan een zich gestadig verdiepen van het Christel^k element. Dit nu stelt men zich dan voor, dat gestadig zoo door zal gaan. Vooral zoo de betweterij van de starre rechtzinnigen tot zwQgen mag worden gebracht, gaan we een toekomst tegen, die steeds meer alles kerstenen en met den doop en het Evangelie zegenen zal. En dèt nu zal de komst van Jezus zijn. Nietjuistopde wolken, maar in het hart, ia de denkwijze en in de voorstellingswereld van de geloovigen. Het zal geen komst van Jezus op een bepaalden dag, maar in den loop der eeuwen zijn. En nadert zoo eenmaal de met blijde hope ingewachte toekomst, waarin de geest van Christus den toon in heel het leven zal aangeven, en dus feitelijk onder alle volken zal heerschen, dan zal alle scheiding tusschen de wereld en Christus zoozeer zijn weggevallen, dat men weer van een wonen van Christus op deze aarde zal kunnen spreken. Of er dan In bet eind nog iets buitengewoons gebeuren zal, laat men in het midden. De toekomst ligt steeds in nevelen gehuld. Maar juist ter wille van die nevelen, laat men zich met wat daarachter ligt, liefst niet in. Parousie, laatste oordeel, opstandtssg des vleesches, 't ligt alles buiten den gezichteinder, en hoofdzaak is en blijft maar, dat in den gewonen gang van de kerstening der wereld Jezus steeds meer den toon zal aangeven in hetgroote wereldproces. En dit nu, en dit eigenlgk alleen, heet dan de wederkomst van den Heere waarmede wij te rekenen hebben. Wat in de aloude profetie, wat door Jezus in z^n laatste redenen, wat door Paulus in z^'n brieven, en wat in de Openbaring van Johannes omtrent de Vol einding geboekt staat boeit wel, maar moet meer geestelijk geduid. En zoo doende komt men dan tot de slotsom, dat hetgeen de Schriftmeldt van het „Ik kom haastelgk" en „Het einde is nabij", louter dolende gissing is geweest, waarboven de w^sgeerige opvattingen van onzen tijd verre verheven zijn.

Doch met deze voorgewende oplossing van de schijnbare tegenstrijdigheid vordert gg dan ook geen stap. Bij zulk een opvatting toch ontbreekt u alle Schriftgezag en valt hiermee geheel het probleem, waarvoor ge u aanvankelijk geplaatst, zaagt, weg. Bsltjdt ge daarentegen met de Kerk aller eeuwen, dat, als de Schrift zegt: „En God sprak", het voor ons dan ook vast moet staan, dat God alzoo in woorden zich openbaarde en dat, als de Schrift u zegt, dat Jezus aldus sprak, de Heere dan ook feitelijk alzoo gesproken heeft, en dat evenzoo, in de openbaring die ons door de apostelen ten deel viel, openbaring van waarheid tot ons is gekomen, zoo blijft de tegenstr^digheid waarop men doelde, om verklaring en oplossing vragen, en moet het ons duidel^k gemaakt, hoe er eenerz'tjds uitlatingen tot ons zijn gekomen, die de verwachting der eerste Kerk schenen te voeden, alsof de wederkomst van Jezus binnen enkele jaren ophanden zou zijn geweest, en daarnaast verklaringen die tegen deze voorstelling zelfs waarschuwen, en op veel langer t^dsverloop wijzsn, dat in eeuw na eeuw door de Kerk als strijdende Kerk op aarde zou moeten worden doorleefd. Een tegenstelling, waarbij tevens te rekenen valt met de uitkomst, die de verwachting van Jezus' wederkomst zoo kort na zijn Hemelvaart volstrekt heeft gelogenstraft, en daarentegen nu reeds bgna 20 eeuwen den huldigen toestand heeft doen voortduren. Men mag hier niet overheen spreken. Veeleer moet het ons duidelijk worden, hoe beide soort uitlatingen én met elkaar én met de feitelijke uitkomst in overeenstemming zgn. En hierop nu kan het vereischte licht alleen vallen, zoo ge van meet af scherpelijk onderscheidt tusschen hetgeen in het proces der historie vanzelf opkwam uit wat aan­ i wezig was, en tusschen hetgeen in dat proces gewijzigd is door een daad van hooger bestel, die met Gods Almachtigheid tot eenige oorzaak, een nieuw wonder uitgangs­ e punt schiep. In dit licht wordt, heel de Schrift door, Jezus' wederkomst, het laatste oordeel, de wederopstanding des vleesches en het ingaan in het rijk der heerlqkheid aangekondigd. Niet van beneden, maar van boven zal dit a)les ons toekomen op den door God daarvoor bepaalden tijd, die voor ons verborgen is. Zóó diep zelfs verborgen, dat Jezus op de vraag: Wanneer zullen alle deze dingen geschieden, — zoo kras mogelijk geantwoord heeft: Van die ure weet niemand, ook niet de engelen die in den hemel zijn, dan alleen de Vaader. In geheel de gewijde historie hebt ge dus met twee reeksen van feiten en gebeurtenissen te doen, die ge niet met elkaar moogt verwarren. Er is de natuurl^ke en er is de bovennatuurlijke reeks; woorden die we nu niet als theologische kunsttermen, maar in hun 't eerst voor de hand liggende beteekenis nemen. Gewoon natuurlijk is daarbij die reeks van die gebeurtenissen, die naar de wet van oorzaak en gevolg zich vanzelf als het heden uit het verleden, en uit het heden als toekomst ontwikkelen. Dit wil niet zeggen, dat ze daarom buiten Gods bestel plaats grijpen. Veeleer ligt hier, omgekeerd, in uitgesproken, dat het God was die als Schepper den aanvang van alle dingen stelde, en als Koning van het Heela! de wet vaststelde, die de verdere ontwikkeling uit dien eersten aanvang beheerschen zou. Maar al is het derhalve Gods raad, plan en bestel, die ook in deze normale ontwikkeling der dingen verwezenlijkt worden, het natuurlijke proces heeft dan toch dit eigenaardige, dat al de gegevens ervan van meet af gegeven waren, en dat voorts de ontwikkelingsloop der dingen niet anders was, dan het zich bewegen in de van meet af gestelde richting. Ware er dan ook geen zonde, geen creatuurli^ke opstand, geen verstoring van deze natuurlijke orde tusschenbeide gekomen, zoo zou die loop der dingen tot in alle eeuwigheid zijn doorgegaan. Om het met ons lichaam te vergelijken, de groei en wasdom zou ongestoord zich hebben voortgezet. Er zou geen breuk van been of arm zgn voorgekomen, en dus ook geen chirurgisch ingrijpsn van het ontleedmes noodig zijn geweest. Nu daarentegen die breuke in het natuurlijk proces door zonde en vloek wel geslageü is, nu zou 't alles op zelfvernietiging zijn uitgeloopen, indien de genade niet chirurgisch had ingegrepen. Die chirurgie der genade nu kan niet anders dan bovennatuurIgk zijn, juist zooals ook bij een gebroken been df arm alleen een van buiten aangelegd verband herstel en beterschap kan brengen. Van 't oogenblik af, dat de breuke door zonde en vloek intrad, , en er genade b^ God was, om deze breuke te herstellen, begon de tweede, heel andere reeks van feiten te loopen, en deze reeks was de bovennatuurlijke. En vraagt ge nu tot welke van deze twee reeksen de Wederkomst des Heeren zal behooren: tot de natuurl^ke of tot de bovennatuurl^ke, dan is het voor wie aan de Schrift vasthoudt uitgemaakt, dat de Wederkomst des Heeren niet tot de natuurlijke reeks kan behooren, maar met al wat er aan verbonden is, niet enkel onder de feiten van de bovennatuurlijke reeks is te rekenen, maar zelfs deze reeks voleindt en afsluit.

Houdt men dit nu scherp in het oog, dan volgt hieruit, dat we door het optreden in de historie van deze tweeërlei reeks ook met een tweeërlei volgorde, en zoo ge wilt met een tweeërlei tijdrekening te doen hebben. Elk dier twee reeksen toch doorloopt haar eigen proces, is saamgesteld uit een eigen groep gebeurtenissen, is niet van stap tot stap aan de andere reeks gebonden, maar doorloopt haar eigen weg, heeft daardoor haar eigen perioden-indeeling, en rekent daarom anders. Terstond voelt ge dit, zoo ge eerst het Oude Testament neemt, en dan het Nieuwe daarop volgen laat. Naar de wereldsche historie gaat dit niet, en sluiten de beide Testamenten niet aan elkander aan. Veeleer liggen er eeuwen tusschen den laatsten profeet en Bethlehem. Onhandige opvoeders hebben daarom vaak gemeend, dat ze deze leemte moesten aanvullen, door op school en catechisatie ook wat in die tusschenliggende eeuwen plaats vond in het onderwijs op te nemen. Toch was dit misgezien. Voor den natuurlijken loop der historie is dit aanvullen van de leemte natuurlijk noodig, en zou het niet aangaan, eenvoudig zeker aantal eeuwen over te slaan, maar in de Schrift viel dit stuk historie terecht uit, omdat het wel zijn plaats heeft in de eerste reeks, d. i. n de reeks der natuurlijke gebeurtenissen, maar niet in de tweede reeks van de historie der bovennatuurlijke genade. Het proces der genade heeft in die tusschenliggende euwen geen stap vooruit gedaan, en zoo sluit veeleer Maleachi op Johannes den Dooper aan. Zoo ging het heel de Schrift door. Van de negen eeuwen, die tgdens Adams leven verliepen, meldt ze ons uit de historie van ons menscheigk geslacht hoogstens enkele overgangen, en na Abram's roeping trekt geheel het proces zich op Israel saam, om Egypte, Assyrië en Babyion alleen in zooverre meê te laten spreken, als dit voor het juiste inzicht in de geschiedenis van de tweede reeks noodig was. Ditzelfde nu geldt ook voor het verder verloop van de heilige reeks na Jezus' Hemelvaart en den Pinksterdag. Op dat oogenblik was de tweede reeks tot afsluiting gekomen, except één enkele groep van gebeurtenissen die nog volgen moest, en dit was de groep die de Voleinding zou brengen. Op den Pinksterdag greep de laatste insn^ding in het leven plaats, en zelfs wat op den weg van Damascus en op Pathmos plaats had bood hier slechts aanvulling aan. Van die machtige gebeurtenissen zal de tweede reeks op eenmaal overspringen op Jezus' Wederkomst. Daarom behooren die twee gebeurtenissen, de Hemelvaart en de Wederkomst, in die heilige reeks vlak bijeen. De engelen op

dea Olijfberg betuigden het: „Deze Jezus die van u opgenomen is In den hemel, zal alzoo komen, gelrjkerwijs gij hem naar den hemel hebt zien henenvaren." Zoo vlak hooren Hemelvaart en Wederkomst

saam. Dr. A. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's