GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Vijftiende Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag - pagina 38

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVIII

die hij in Augustus van 1877 voor zijn inmiddels tot Universiteit verheven Athenaeum vaststelde en eenige dagen later is daar de Koninklijke goedkeuring op gevolgd. In Art. 11 van genoemde verordening leest men: „Het onderwijs wordt gegeven door: a. gewone hoogleeraren; h. buitengewone hoogleeraren; c lectoren; d. privaat-docenten." Dat juist Amsterdam tot deze renovatie kwam had zijn goede redenen. Voor een jongen man van groote verwachtingen was de bescheiden titel van lector wel, maar voor de practici van naam was hij — naar het oordeel althans van den Raad — niet voldoende. Voor hen wilde men over „den meer eervoUen titel van buitengewoon hoogleeraar te beschikken hebben". Het was dus het oude argument voor het buitengewone professoraat zoo op het Binnenhof als hier te Utrecht vernomen. Ook de heer Heemskerk had vroeger in de Kamer gezegd: „Men vergete niet, dat bij ons de titel van hoogleeraar altijd een bijzondere achting heeft genoten, en dat hij hooger staat in het gebruik en de algemeene opvatting, dan de titel van „professeur" bij onze zuidelijke naburen." Een medicus van naam, een directeur van een groote handelsinrichting-, een voornaam advocaat zou met dezen titel voor een aanstelling te Amsterdam om meer dan één reden te vinden zijn. Ook wijlen Prof. W. Moll, de groote voorvechter van de verheffing van het Athenaeum tot Universiteit, had er in zijn dagen op gewezen. Deze historische uiteenzetting vergemakkelijkt de taak waar ik alsnu tot een beantwoording van onze vraag zelf kom. Op grond dan èn van dit onderzoek naar het wezen van het lectoraat èn van mijn kennis der toestanden onzer Universiteit, meen ik als mijn oordeel te mogen uitspreken, dat thans de tijd is aangebroken op de aanstelling van lectoren de aandacht te Vestigen, thans, nu onze Universiteit haar koperen bruiloft reeds achter den rug heeft. Gij weet: wanneer iemand dit voorrecht te beurt valt, krijg't hij iets geposeerds; hij is dan niet meer van gisteren; door de ervaring van het verleden gerijpt, gaat hij meer denken aan de toekomst, zijn toekomst met hare behoeften. In welke Universitaire behoeften nu vermag het lectoraat te voorzien ? Het straks gehoorde wijst ons op een viertal. 1°. Om, laat het mij nog eens zeggen in de taal van 1815, een of ander uitstekend voorwerp voor de letteren en wetenschappen, voor de Universiteit te behouden. Van hoeveel gewicht toch is het, jonge mannen van wie men groote wetenschappelijke verwachtingen heeft aan de hoogeschool te verbinden! Hoe menige schoone lentebloesem, rijk aan beloften, is vaak in de hitte van

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1895

Jaarboeken | 192 Pagina's

Vijftiende Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag - pagina 38

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1895

Jaarboeken | 192 Pagina's