Vijftiende Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag - pagina 48
XLVIII
dat, en het onderwijs zal beter worden. Verbetering is gewenscht, want in strijd met wat de heer Bijleveld zeide acht de referent Hoogere Burgerscholen bepaald noodig; er is behoefte aan. Dat men ten slotte geen bekwame hoofden van lagere scholen aan Hoogere Burgerscholen met driejarigen cursus moet aanstellen, omdat het Lager onderwijs zijn bekwame mannen niet missen kan, acht spreker geen gezond argument. Dan zou hij kunnen zeggen: „och, mijnheer Bijleveld, gaat u als het u belieft onderwijs , geven op een klein dorpje in den achterhoek van Drente, want ook daar heeft men behoefte aan knappe mannen." Ifeen, in een kleinen kring als .den onze moeten mannen met talenten worden gewaardeerd, en ze moeten er zooveel mogelijk meê woekeren; terwijl aan de andere zijde, iemand, met den aanleg tot iets hoogers, ook niet moet blijven op een lagere plaats, ongeschikt om den hoogeren aanleg te ontwikkelen. Ten slotte herinnert de referent er aan dat de onderwijzer veel meer moet weten dan zijn leerlingen ; zijn gezichtskring mag niet beperkt, moet zeer ruim zijn. Die stelling zal een man als de heer Bijleveld, in onderwijszaken doorkneed, wel onderschrijven. Vandaar dat het ook zoo wenschelijk zou zijn „universitair gevormde" leeraren bij het Middelbaar onderwijs te hebben. Hij herinnert er echter ook nu nog eens aan, dat deze quaestie in .zijn referaat een ondergeschikte plaats inneemt, en dat vooraf moet gaan het doen van recht. De heer H. Moll, van Barneveld, wenscht een vraag te doen. Nooit heeft spreker geweten, dat we zooveel onrecht te lijden hadden ; hij zou echter nu wel eens willen, dat men een antwoord gaf op de vraag: hoe komen we uit den toestand van onrecht uit? De Voorzitter meent dat op die korte vraag wel geen kort antwoord mogelijk zal wezep. Prof. Woltjer is het daarmee eens. Die vraag te beantwoorden was het doel van den inleider niet. Hij wil den heer MoU thans slechts herinneren aan de gelijkenis van den „onrechtvaardigen rechter", die eindelijk recht deed, omdat de weduwe, die bij hem om recht aanklopte, het hem zoo moeilijk maakte, en hem het hoofd' schier brak. Als die weduwe moeten- wij zijn en zóó lang aankloppen om rechtsherstel, totdat men eindelijk recht doet. De heer H. Moll meent, dat we dan maar vast beginnen moesten met requesten aan de Regeering te zenden, waarin op rechtherstel wordt aangedrongen. Prof. Fabius herinnert den heer Breen, dat in de Tweede Kamer wel door onze volksvertegenwoordigers voor de rechten van het Vrije' Hooger Onderwijs is opgekomen; o. a. door den heer Godin de Beaufort. Voorts zou spreker de opmerking willen maken, dat het hem zoetjes aan begint te hinderen, als men, over
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1895
Jaarboeken | 192 Pagina's