GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 18

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

10

J. R. VAN DE FLIERT

Hoewel het volgens Lyell een vraag is of Hooke de werken van Steno heeft gekend, staat vast, dat hij, nadat hij de fossielen als resten van gestorven dieren en planten had aanvaard, verder werkte met dezelfde methode als Steno: namelijk de fossiele resten vergelijken met de recente flora en fauna. Deze leidde bij Hooke tot twee nieuwe conclusies: 1. Bepaalde soorten zijn uitgestorven. Hierdoor wordt het mogelijk bepaalde geologische gebeurtenissen te dateren. 2. Fossielen verschaffen gegevens over het klimaat op een bepaalde plaats in vroegere tijden. De zondvloed moet dus volgens Hooke niet meer verantwoordelijk worden gesteld voor de afzetting van alle fossielhoudende lagen. Deze zouden alle in zee zijn afgezet in de tijd tussen de schepping en de zondvloed. Het catastrophale karakter van de zondvloed was gelegen in de hierbij plaats hebbende aardbevingen, waarbij: „there might have been a changing of that part, which was before dry land into sea by sinking, and that which was sea into dry land by raising". Het catastrophale wordt dus bij Hooke verschoven van de stratigraphie (leer van de gelaagde gesteenten in de aardkorst) naar de tektoniek! (leer van de bewegingen in de aardkorst). Wordt door Hooke zo het actualiteitsprincipe ingevoerd, d.w.z. dat de gelaagde fossielhoudende afzettingen in de aardkorst op gelijke wijze gevormd zijn als heden ook nog gebeurt, het grondleggende werk voor de stratigraphie is door den Engelsman William Smith (1769-1839) gedaan. Deze kwam tot de volgende conclusies : 1. De verschillende geologische formaties hebben hun eigen karakteristieke fossielinhoud. Daardoor is het mogelijk op ver verwijderde punten een formatie te herkennen. 2. De orde van opvolging van de verschillende formaties is altijd dezelfde. 3. Hierdoor wordt het mogelijk een relatieve tijdschaal op te stellen; men kan dus van een bepaalde formatie b zeggen, dat ze jonger is dan a en ouder dan c. Smith gaf ook de verschillende formaties verschillende, veelal regionale namen, waarvan enkele een veel ruimere betekenis kregen en in de meer algemeen geldige stratigraphische kolommen van vandaag nog zijn terug te vinden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 18

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's