1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 48
40
J. R. VAN DE FLIERT
nauwkeuriger de plaats van zo'n fossiel kunnen bepalen, naarmate de verticale verspreiding geringer is, d.w.z.: naarmate de soort korter heeft geleefd. Wil het als gidsfossiel meer dan regionale betekenis hebben, dan zal daarnaast nodig zijn dat de horizontale verspreiding zo groot mogelijk is geweest, wat dus impliceert dat het dier zo min mogelijk faciesgevoelig is geweest. Naast deze qualitatieve verschillen kunnen voor de palaeontologische ouderdomsbepaling ook quantitatieve van groot belang zijn, naar zal blijken in dubbele zin. De verschillen worden hier niet bepaald door het feit, dat de ene vorm één of meer kenmerken bezit, die bij een andere ontbreken, maar door het meer of minder ontwikkeld zijn van kenmerken die de beide vormen gemeen hebben. Hoewel het nu enerzijds mogelijk blijkt met behulp van deze graduele verschillen, tengevolge van geleidelijke veranderingen, een fijnere onderverdeling tot stand te brengen, is het bezwaar, dat men zich rekenschap moet geven van de variabiliteit. Men zal in zo'n geval niet kunnen volstaan met de bestudering en beschrijving van één zij het ook nog zo goed bewaard exemplaar, maar men is aangewezen op grote hoeveelheden materiaal om met behulp van quantitatieve methoden de variatiebreedte van een soort te kunnen bepalen. Ik wil enkele voorbeelden van dit quantitatieve onderzoek betreffende geleidelijke verandering van kenmerken wat uitvoeriger behandelen, omdat we hier met meetbare grootheden werken en wanneer we ooit een betrouwbare palaeontologische klok zullen vinden, we deze zullen moeten zoeken in continu verlopende geleidelijke veranderingen, die op kleinere of grotere schaal in de geschiedenis van het leven blijken te zijn opgetreden. In de eerste plaats dan een fraai voorbeeld voor het optreden van geleidelijke verandering en de betekenis daarvan voor fijnere onderverdeling en correlatie, dat in 1922 door Dr A. E. Trueman werd gepubliceerd. (Geological Magazine, Vol. LIX, 1922, p. 256-264). Het betrof hier de onderverdeling in zones van het onderste deel van de Lias, dus het onderste deel van de Jura of Midden Mesozoicum. De onderverdeling van het Mesozoicum is gebaseerd, zoals reeds werd opgemerkt, op de veranderingen die in de Ammonietenfauna optreden. Het komt evenwel vaak voor, dat we in Mesozoische lagen geen Ammonieten vinden, omdat de facies ter plaatse niet voor Ammonieten geschikt is geweest. In zo'n geval zal dus een zone-indeling tot stand moeten worden gebracht op grond van fossielen die we wèl in die facies vinden en zal getracht moeten worden deze zo goed mogelijk met de Ammonietenindeling te correleren. Zo vond ook Trueman in afzettingen van de onderste Lias in Wales
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's