1960 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 104
80
O. R. HOMMES
Ook voor de mens zou dat wat hij waarneemt en dat waarin hij ingrijpt, erfelijk zijn vastgelegd. De mens wordt beschouwd als een van de vele diersoorten. In feite is door deze uitbreiding van het Umweltbegrip het meest essentiële van dit begrip weer teniet gedaan, nl. dat het specifiek is voor het dier. Hierdoor blijft de verhouding mens-dier hangen in de oude formule: de mens is een animal rationale. Gelukkig is von Uexküll's inconsequentie spoedig na hem weer goed gemaakt. Per definitionem houdt immers het Umwelt-berip in, dat iedere species één erfelijk vastgelegde Umwelt heeft. Het bij één species onderstellen van meer Umwelten, maakt een contradictio in terminis. Von Uexküll heeft dit gedaan bij de mens. Zo beschrijft hij dat de astronoom, de diepzeeonderzoeker, de chemicus, de atoomphysicus, de physioloog en de musicus allen verschillende Umwelten hebben. Bij de handhaving van het Umweltbegrip zou men dan moeten onderstellen, dat elk dezer vakgeleerden een soort op zichzelf vertegenwoordigt. Dit zou erop neerkomen, dat ieder mens een soort op zich is, een conclusie die letterlijk vooruitgrijpt op een moderne anthropologie (Hengstenberg, pag. 346, 358). Zover is ons thema echter nog niet ontwikkeld. Het is voldoende hier te constateren, dat een uitbreiding van het Umwelt-begrip tot de mens niet zonder meer mogelijk is. Gaat immers, en dat is een tweede belangrijke bezwaar tegen von Uexküll's onderstelling, de diepzeevorser zijn aandacht aan de muziek wijden, dan zou hij twee Umwelten hebben. Het aantal Umwelten van één mens zou zich uitbreiden naar gelang het aantal gebieden, waarop hij zijn belangstelling heeft gericht. Hieruit zou de conclusie voortkomen, dat één mens twee of meer soorten is; een conclusie die ongerijmd is, maar ons tevens doet vermoeden dat wij bij de mens met een geheel eigen verschijningsvorm te doen hebben, waarover met dierlijke categorieën niet gesproken kan worden. Een andere poging, om tot een nieuwe formulering van de verhouding mens-dier te komen, is ondernomen door Plessner (1928) i). Hij beschrijft het dier als de „gesloten vorm" en bedoelt hiermee een organisme, dat slechts middellijk met zijn omgeving is verbonden en 1) Bij deze bespreking dient ook F. J. J. Buytendijk vermeld te worden, die aan het onderzoek betreffende het verschil tussen mens en dier zeer veel heeft bijgedragen. Een samenvatting van zijn visie, welke aan die van Plessner nauw verwant is, vindt men in F. J. J. Buytendijk: Mensch und Tier. Rowohlts Taschenbuch, Hamburg 1958.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 304 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 304 Pagina's