Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit 1960-2001 - pagina 153
Het onderwijs - de tweede-fase opleidingen
In de oorspronkelijke opzet van de 2-fasen structuur m het wetenschappelijk
onderwijs was voorzien dat een beperkt deel van de afgestudeerden, voor de aard-
wetenschappen ca 30%, van de 4-jarige T fase opleiding zou kunnen doorstromen
naar een 1-jarige 2' fase opleiding. Die 2 fase opleidingen zouden bekostigd wor-
den door de overheid. Voorzien waren onderzoekersopleidingen, beroepsop-
leidingen en lerarenopleidingen. Vanuit de instellingen werd breed geopteerd voor
het ontwikkelen van dergelijke opleidingen, die immers aanvullende bekostiging
met zich mee zouden brengen De VSF stellen m november 1982 een commissie 2'
fase opleiding i n ' ^ Behalve een onderzoekersopleiding'^ (die mogelijk op WN
niveau gestalte zou moeten krijgen) wordt ook een beroepsopleiding "exploratie-
aardwetenschappen"'''wenselijk geacht. Afgestudeerde fysisch geografen zouden
bovendien voor een 2'-fase lerarenopleiding aardrijkskunde (waarin de VSF slechts
een beperkte rol zouden spelen) kunnen opteren De 2''-fase commissie is overigens
realistisch genoeg om zich af te vragen of de subfaculteit, met een verwachte jaar-
lijkse doorstroming van 6-8 studenten naar de 2'-fase opleiding, met te veel wil
In het vroege voorjaar van 1983 werd met het verschijnen van de departementale
beleidsnota Beiaard"^ de conceptie van de 2''-fase opleidingen grotendeels onderuit
gehaald. Met de Beiaard nota werd beoogd een aantal lopende (bezumigings)- pro-
cessen onderling af te stemmen en o n d e r e e n noemer te brengen de invoering isi
van de 2-fasen structuur, de voorwaardelijke financiering van het onderzoek en
een nieuw rangenstelsel voor het wetenschappelijk personeel, alsmede de TVC-
operatie. In dit kader werd grotendeels afgezien van de realisering van 2'-fase
onderzoekersopleiding. Daarvoor m de plaats werd een stelsel voorzien waarin
afgestudeerden van de 1 fase als "gezel" in dienst zouden kunnen treden van de
universiteit om een promotie voor te bereiden De aanstellingen zouden ten laste
komen van het bestaande personeelsbudget van de instellingen, geen aanvullende
bekostiging dus. Werd oorspronkelijk nog gesproken over "adjunct-wetenschappe-
lijk assistenten", later werd de term "assistent in opleiding" (AIO) respectievelijk (in
het geval van door ZWO/NWO gefinancierde aanstellingen) "onderzoeker in oplei-
ding" (OIO) gehanteerd, waarbij met het 'm opleiding" een minimaal salaris kon
worden gerechtvaardigd.
Achteraf gezien is naar het oordeel van de auteur de invoering van het AIO-
stelsel vanuit het perspectief van de (sub)faculteit uiteindelijk buitengewoon
effectief geweest. (Sub)faculteit en vakgroepen werden verplicht een deel van
het personeelsbudget aan AlO-aanstellingen te besteden"" Daarmee kon men
structureel gaan beschikken over een reservoir van jonge, m het algemeen
zeer gemotiveerde, onderzoekers die, onder begeleiding van seniore stafle-
den en zonder al te zeer afgeleid te worden door overige taken, veel van het
wetenschappelijk handwerk voor hun rekening gingen nemen Een en ander
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's
![Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit 1960-2001 - pagina 153](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/publicaties-vu-geschiedenis/aardwetenschappen-aan-de-vrije-universiteit-1960-2001/2005/01/01/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's