Een hoeksteen in het verzuild bestel. De Vrije Universiteit 1880-2005. - pagina 62
De Vrije Universiteit 1880-2005
maar de medaille had haar keerzijde. In 1892, het jaar van de vereniging, trok de school
veel meer studenten dan de universiteit. De oorzaak lag volgens curator A. Brummel-
kamp daarin, dat de studie in Kampen korter en goedkoper was.^9' De vergelijking met
de Kamper concurrent bleef sindsdien in het beleid ten aanzien van de theologische fa-
culteit een rol spelen.
Daarom was het belangrijk te beschikken over een goede bezetting, en dus te voorzien
in de opvolging van Dilloo en Hoedemaker. Voor Dilloo lukte het niet. Noch G. Vos,
Amerikaan van afgescheiden Nederlandse stam, noch de Zwitser A. Baumgarten was
bereid naar Amsterdam te komen.^9^ Hoedemakers onderwijs werd voorlopig waargeno-
men door de curatoren W. van den Bergh en B. van Schelven.^93 Er was wel een duide-
lijke kandidaat: Herman Bavinck, de ster van de Kamper school. Eerst aarzelde men
nog, uit vrees dat zijn benoeming ongunstige invloed zou hebben op het proces van ker-
kelijke eenwording.^94 Maar toen Bavincks naam in 1889 genoemd werd in verband met
een Leidse vacature^^^^ kwam aan de aarzeling direct een einde en ging men tot benoe-
ming over. Nu kwam Bavinck voor het probleem te staan. De geboren weifelaar wist wat
hij wilde, maar niet wat hij moest. Hij had zich zeer verblijd, schreef hij aan Rutgers, dat
de Amsterdamse studenten per brief op zijn komst hadden aangedrongen. 'Dat ook zij
mij begeeren legt niet gering gewicht in de schaal.'^'^ Hij vermeldde niet, dat de Kamper
studenten juist het tegendeel gevraagd hadden, in een brief met 91 handtekeningen^'v^
maar uiteindelijk wonnen die het pleit, en Bavinck bedankte.^?^ In 1894 probeerde men
het nog eens. Nu nam Bavinck aan, vroeg vervolgens uitstel, en trok zich ten slotte na
ruim een jaar terug.^'^
Zijn naam zou niet van de kandidatenlijst verdwijnen, maar de Vrije Universiteit
moest het ter wille van de voortgang van het onderwijs voorlopig met anderen proberen.
De voornaamste gegadigden waren de curator W. van den Bergh en de Rotterdamse
predikant G.H.J.W.J. Geesink. Beider wetenschappelijk gewicht werd in twijfel getrok-
ken3, maar de nood sprak luider, en beiden werden benoemd.3' Van den Bergh stierf
voordat hij zijn ambt kon aanvaarden, op 30 april 1890. Geesink kwam wel, en zou jaren
blijven. Van huis uit kerkhistoricus, doceerde hij ethiek, elenctiek en filosofie, een tijd-
lang ook exegese van het nieuwe testament. Zijn grafredenaar G.Ch. Aalders prees daar-
om zijn veelzijdigheid.3^ Maar die kwaliteit moet haar waarde ontlenen aan diepgang,
en daarover zweeg hij. Studenten dachten er het hunne van. Zij geloofden dat Geesink
zich voor drie uur college eenmaal voorbereidde, en tweemaal napraatte over dezelfde
stof 33 De lage opkomst bij elenctiek was berucht34^ en ook bij de colleges filosofie wa-
ren de toehoorders gemakkelijk te tellen.35 Wat hij naliet aan geschriften ligt op het ter-
rein van de ethiek. Als filosoof werd hij overvraagd. Hij wees zijn studenten vooral op
Kant, zei zijn leerling D.H.Th. VoUenhoven bij Geesinks zeventigste verjaardag. Maar
wat kon die te zeggen hebben 'aan de naar wijsgeerige bezinning strevende calvinistische
jeugd'.'-'"^ Geesink was er zelf niet blind voor, getuige de stelling die hij eens op de pro-
fessorenkrans verdedigde: 'Kants theorie van de kennis biedt ook de christen een af-
58 EEN HOEKSTEEN IN HET VERZUILD BESTEL
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 510 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 510 Pagina's