GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Christelijk Beginsel en Moderne Letterkunde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijk Beginsel en Moderne Letterkunde.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Kunst en Schoonheid.

In het vorige .artikel wezen we op de vraag naar de verhouding tusschen christelijk beginsel en moderne letterkunde als op „een brandende quaestie", die zich in de levenspractijk van vrijwel eiken christen gelden doet, omdat ieder, die in eenig verband met jongere menschen in aanraking komt, er voor komt te staan.

Voorts zeiden we, idat als we trachten ons van deze zaak rekenschap te geven en een antwoord te benaderen op de vraag naar de verhouding tusschen beginsel en letterkunde, we eerst moeten nagaan de opvatting, die we volgens dat beginsel hebben van wat het wezen der letterkimde is: kunst en schoonheid.

Deze opvatting dan moeten we in groote lijnen in 'dit artikel aa.ngeven.

Ik citeer daartoe enkele fragmenten van een stuk, dat ik eenigen tijd geleden in „Onze Vacatures" schreef, waar in andet verband ook deze zaak ter spra.ke kwam.

Als we volgeus den norm van ous beginsel tracliten een inzicht te verkrijgen in wat we ondor k-unst en schoonheid hebben te verstaan, behoeven we niet verlegen te staan om voorlichting. Veel reeds werd hierover geschreven, door mannen van gezag, en van deze resultaten van hun studie en denken kunnen wij orofiteeren.

Men leze b.v. maar eens wat Dr A. Kuvper heeft gezegd in de „Gemeene Gratie" (dl. III), of-in „Pro Rege", dl. III, of in „Het Calvinisme ea de Kunst" een van z'n stone-lezingen; men bestudeere het mooie hoofdstuk uit Dr B a v i n c k's „Verzamelde Opstellen", „Van Schoonheid en Schoonheidsleer" (p. 262 vlgg.); of „Opvoeding en kunst" van Dr De Moor (in den bundel „Christendom en Opvoeding", p. 173 vlgg.). Ook vmdt men waardevol materiaal bij M r A. A n e m a, in z'n beschouwing over „de kunst", p. 74 vlgg. van de brochure „Onze Tijd en onze Roeping"; in de rectorale oratie van Dr J. W. o 11 j e r „Beginsel ' en norm in de literatuur" (1901); in verschillende opstellen van Dr Is. van J) ij k's „Verspreide Geschriften", vooral dl. III en IV; dn het hoofdstuk „Schoonheid voor God", p. 139 vlgg. van het boek van Dr Jonker, „Voor de practijk der Godzaligheid", enz.

Er zou natuurlijk meer te noemen zijn, maar ik geef nu slechts eenige voorbeelden; al lezende vindt men zelf verdere aanwijzing genoeg.

Neemt men dan het gelezene samen, dan zal men, natuurlijk op verschillende wijze gedocumen-

teerd en geargumenteerd, deze beantwoording vinden:

Kunst, in oorsprong en wezen goddelijk, is een element, door God in de menschenziel gelegd: ' daaruit volgt, dat ze wel een zelfstandige openbaringsvorm beeft, maar toch in eerste instantie van God afhanlcelijk blijft. En schoonheid, immers de essentie van kunst, is dat, wat naar het woord van Dr Jonker „schoonheid is voor God".

Het kan nuttig zijn, deze .opvatting nader te bezien. Dat de kunst in haar oorsprong en wezen goddelijk is, blijkt uit de omstandigheid, dat voorwaarde is voor de kunstproductie het bezit van talent. Een kunstenaar, of beter, een echt kunstenaar, een dus wiens werk échte kunst is, is niet denkbaar..zonder talent. En dat talent nu is aangeboren, is van het eerste levensmoment af in hem aanwezig, is dus een van menschelijk willen en streven volkomen onafhankelijk bezit. Het kan, moet zelfs door studie en oefening worden geleid en ontwikkeld, maar het is er in beginsel, en juist daarom is het een gave van God, van Wien ook het leven is. Dus is hyt vermogen om kunst voort te brengen door God in de ziel van den kunstenaar gelegd, en het is een zelfstandig kunnen, in overeenstemming met den redelijken en dus zelf-verantwoordelijken aard van den mensch. Maar, naast deze zelfstandigheid blijft de afhankelijkheid, omdat de mensch in alles van God afhankelijk is. Zelfs is, op grond, van dit laatste, de afhankelijkheid primair en blijft de zelfstandigheid daaraan altijd ondergeschikt. Want iedere zelfstandige levensuiting geschiedt ten slotte toch onder het bestier of onder de toelating van God.

Het is van groot belang, deze gedachte vast te houden ten aanzien van den literairen kunst-vorm. Want alleen in "het licht van de zelfstandigheid der kunst kan worden begrepen, hoe er zoo heel veel is, met name in de moderne letterkunde, dat zondig is en strijdig met Gods wil en wet. Daarin immers openbaart zich de zonde-intoctie, die onze gansche menschelijkheid, en ' dus óók de menschelijke kunst heeft aangetast. En die infeclie is mogelijk, juist .omdat er zelfstandigheid is.

Na deze verduidelijking zal het misschien te beter worden verstaan, dat kunst, in oorsprong en wezen Goddelijk, een element 'is, door God in de ziel van den mensch gelegd, en dat ze wel een zelfstandigen openbaringsvorm heeft, maar toch in haar uiting in eerste instantie van God afhankelijk blijft.

Uit deze zienswijze nu volgt vanzelf de opvatting van „schoonheid", dat n.l. schoonheid is alleen datgene, wat. schoon is voor God. Want dit beteekent: wat het meest ligt in de sfeer der afhankelijkheid, waar dus de zelfstandigheid .aan de afhankelijldieid ondergeschikt blijft. Wat het dan is, dat ligt in de sfeer der afhankelijkheid'? Alles wat Gods eer verhoogt, wat brengt tot verheerlijking van Zijn Naam, wat dus getuigt van Zijn heerlijkheid en heiligheid. Z, ulks blijft natuurlijk altijd gebrekkig, omdat onze menschelijkheid blijft. Daarom kan menschelijke kunst ook nooit volmaakte schoonheid voortbrengen, want het volmaakte is alleen in God. Maar juist daarom is ook het menschelijk werk het best, als het besef der afhankelijkheid het grootst is, en dus is schoonheid, zooals die door menschen kan worden voortgebracht ook dat, wat het meest ligt in de sfeer van die aEhanfcelijkheid.

Zulke schoonheid dan vindt men b.v. bij Guido Gezelle, die in alles de hand ziet van zijn Schepper en door dat alles wordt gestemd tot verhear-! lijking van Zijn Naam; bij Vondel, bij Camphuyzen, bij Bilderdijk, Da Costa en zoovele anderen, overal waar de heerlijkheidsgedachte spreekt. Maar ook daar is die schoonheid, waar Gods gerechtigheid glanst. Zijn genade schittert. Zijn macht zich betoont.

Nu bestaat er ook schoonheid van stijl, conceptie, bewerking, maar, het behoeft wel geen afzonderlijk betoog, deze schoonheid is niet die, waarover we spraken, is niet van ideëelen doch van technischen aard. Ze is een niet geringe factor, is zelfs voorwaarde voor kunst, maar ze blijft bii het uiterlijke, waar de schoonheid het innerlijlce raakt."

Wat hier werd gezegd is, in 't kort, de uiteenzetting, die we noodig hadden, om in de behandeling van ons onderwerp verder te komen. Diaaxom nam ik de vrijheid dit stuk over te nemen. Wiant nu kunnen we deze opivatting toepiassen op de ideëen, die de grondbeginselen zijn van de naodeme letterkunde en zoo komen we vanzelf tot een overweging van de verhouding waarin die twee tot elkander staan.

Nieuwe Jongensboeken.

„Jongensboeken" behooren in den regel niet tot die lectuur, die in ons blad de aandaiCht heeft.

Niet, vooral niet, omdat we de bespreking van zoodanige boeken van minder belang achten, 't Is Juist een zaak van bijzonder gewicht, omdat zoo ontzaggelijk veel lectuur voor jongens en meisjes aan de markt komt, aantrekkelijk door vorm en inhoud beide, terwijl zoo weinig daarvan voor onze jeugd aan te bevelen is. G-emotiveerde behandeling is daarom op dit terrein alleszins noodz; akelijk.

Maar deze lectuur vormt een eigen groep, die aan ietwat andere eischen beantwoorden moet dan wat tot de literatuur behoort, en de bespreking behoort thuis in bladen, die meer tot den arbeid onder jongeren zich richten of met dien arbeid eèiiig verband houden.

Nu echter de uitgever Schoonderbeek te Laren ons twee van z'n nieuwe, keurig uitgegeven, jongensboeken ter kennismaking zond, willen we die gaarne onder de aandacht brengen ook van onze lezers.

't Eerste boek „Aalsveensche j ongens" is van een bekend auteur op dit gebied, A. Vreeken, die de prijzenswaardige gewoonte heeft om niet alleen den jongens een genoegelijk verhaal te vertellen, maar ook altijd de een of andere les te leggen in hetgeen hij vertelt. Die eigenschap missen we in de meeste van deze boeken maar al te aeer. Weliswaar i§i dit soort lectuur voor ontspanning bedoeld, maar dat sluit toch volstrekt niet in, dat geen enkel element van religieuze, van ethische, moreele, sociale waarde er in liggen moet. Juist in een sfeer, waar de aandacht der jonge lezers is geboeid, valt veel te bereiken, zoo het op een tactische manier wordt aangelegd. Vreeken heeft daar slag van en dat geeft aan z'n, overigens „neutrale" boeken, zekere beteekenis. Ook in dit boek legt hij zulk een strekking. Door al de gebeurtenissen in het jongensleven waarvan hij vertelt, roeitochtjes, schaatsenrijden, visschen, zwemmen, loopt één draad, die door de omstandigheden telkens weer zichtbaar is: de waarschuwing tegen drankmisbruik. Hij doet daarvan al de gevolgen zien in het gezin, waartoe éen van de Aalsveensche jongens behoort, en die gevolgen gpxeken duidelijk genoeg. Nu kon hier en daar d!eze bedoeling minder opzettelijk zijn, om effect genoeg te hebben; ook valt niet te ontkennen, dat het gegeven niet nieuw is en tot op. zekere hoogte voor een jongensboek niet in de eerste plaats in aanmerking komt. Maar hier is het toch zonder schade in het verhaal ingebracht en blijft genoeg over, dat voor jongens aantrekkelijk is. Iets aardigs geeft aan dit boek het feit, dat de auteur telkens uit en over z'n eigen jeugd vertelt (al zegt hij het nergensi), daar hij zelf een Aalsveensche jongen is geweest en dus de omgeving kent. Misschien komt het wel daardoor, dat we hier niet die o verdreven-jongensachtige, opi effect berekende grappigheid en avontuurlijkheid vinden, die doorgaans deze boeken zioo onwezenlijk doet zijn. Bijzondere dingen gebeuren er niet, althans geen dingen, die buiten de grenzen van het gewone jongensleven liggen.

In ander verband wees ik er eens op, dat vele van deze „neutrale" jongensboeken toch voor ónz: e jongens ongeschikt moeten worden geacht, omdat ze in een sfeer brengen, die de onze niet is. Van dit boek behoeven we dat, geloof ik, niet te zeggen. Iets verkeerds heb ik er niet in gevonden en het kan door z'n strekking nog wel goed doen. We begeeren voor onze jongens en meisjes beginsellectum-, en die is er, maar daarom kunnen ze ook een boek als dit toch wel lezen. De illustraties van Jan Rinke zijn goed.

Het tweede boek „D^at lieve, goeie Steendam" is meer een jongensboek van 't gewone soort: Jongensgrappen en - avonturen vormen de hoofdzaak van het verhaal, dat door den schrijver J.ac. van der Klei „een vroolijk verhaal" wordt genoemd. Vroolijk is het, en geestig geschreven ook. 't Is zeker fleuriger dan het eerste en zal bij de jongens zeer in den smaak vallen. En ook zijn de grappen niet van ongewenscht allooi, al zijn sommige met den naam „streken" beter gestempeld. Ze zijn bovendien origineel en in de kleuren van gezonden humor geteekend. Bij zoodanigen inhoud is weinig ander verband in het geheel dan gelijkheid van plaats en personen van handeling, maar toch heeft het boek zekere eenheid in da teekening van het jongensleven in een provinciestadje. Een verdienste is het, dat de grappen geen „geestigheden" zijn ten koste van anderen. Wel moeten de schoenmaker en de brugwachter van Steendam, huns ondanks, er nog al eens een ïol in" spelen, maar een verkeerd element zit daar toch niet achter. Daarom hebben we geen bezwaar tegen dit boek, uit een algemeen-paedagogisch oogpunt gezien. Maar hier en daar stuitten we toch op uitdrukkingen, die we liever niet zagen en zonder eenige schade voor het effect gemist konden worden.

Als proeven van z.g. „neutrale' 'boeken zijn beide deze verhalen alleszins verdienstelijk. Terecht echter is er steeds op gewezen, dat we voor onze jongens en meisjes christelijke boeken noodig hebben, en dat deze aantrekkelijk genoeg kunnen zijn hebben auteurs a; ls Sehrij'ver, v. d. Hulst, Penning, Hilbrandt Boschma, Mevr. Westerbrink— Wirtz e.d. voldoende bewezen.

Hans Sterneder, De Boerenstndent.

De Uitgeversmaatschappij „Elsevier" bezorgde een Nederlandsche vertaling van den in Dnitschland zeer bekenden roman „Der Bauernstudent", een boek, dat, naar op den omslag vermeld staat, in „duizenden en duizenden exemplaren" in Duitschland is verkocht.

We kunnen de waardeering, die daaruit spreekt, verstaan. Vooreerst is het verhaal in z'n geledingen typisch Dnitsch; 't is pittig geschreven, veelal zelfs geestig; 't is rijk in afwisseling van gebeuren en tegenover de vele schundliteratuur, die in Duitschland verschijnt, is het een besliste reactie. De hoofdfiguur van het boek, Wolf Hez, is een flinke, uit moreel oogpunt wilsvaste jonge man, die door hard werken in 't boerenbedrijf z'n kost verdient en, althans gedeeltelijk, z'n studiegeld; die zich door geenerlei verleiding laat afbrengen van z'n weg en voor z'n oude grootmoeder een groote steun is. Zulke figuren zijn in de romanwereld, en zeker ' •••••Jt'-%¥'!^.'^"t-^-: \, li^', \': . in de moderne Dnitsche 'literatuur, zeldzaamheden en het is dan ook geen wonder, dat Wlolf Hez, die bovendien een levendige, sympathieke jongen is, in korten tijd bij het lezend publiek zekere populariteit verwierf. Daar komt nog bij, dat de roman zelf vele bladzijden van zeer goede teekening telt, en een sfeer heeft. Vooral het eerste deel js goed, waar, in dikwijls fijne trekjes, geteekend wordt hoe Wolf opgroeit, midden in de levende natuur, en de wonderen leert zien, die ook in het kleinsfca organisme zich openbaren. Voorts zijn ook talrijk© tafreeltjes uit het jongensleven als van Dnitsche prenten afgeteekend. Al deze en dergelijke qualiteiten verklaren den opgang, dien het boek maakte, en rechtvaardigen dien geheel. Ook literair is het zeker niet zonder verdienste, aelfs in vertaling, zooals het voor ons ligt.

Maar toch, voor onzen christelijken kring is het minder geschikt. Niet alleen door een zelfmoordverhaal, dadelijk al in het begin, maar ook door sommige bijfiguren, als de weduwe Bork, en ingeweven beschouwingen, als die der ou'de-heerenclub over Fifi, het meisje van den luitenant, door minder gewenschte verhoudingen wat betreft de genegenheid van Wolf's beschermsters voor hem, danspartijen op Zondagavond e.d. Ook zijn verschillende uitdrukkingen schrijnend voor ons. gevoel. Veel is, er in dit borek "te waardeeren — vooral de figuur van de oude grootmoeder is voorfreffelijk getypeerd - ^ maar in z'n geheel valt het tocli^ buiten de sfeer, waarin we, ook in onze lectuur, leven willen.

C. T.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Christelijk Beginsel en Moderne Letterkunde.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's