GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

V a n e e n r e c e n s i e.

Prof. Dr A. G. Honig heeft nog pas in „De Bazmn" op een minder vriendelijke recensie van Prof. Dr T. Hoekstra's Gereformeerde Homiletiek gewezen, gelijk deze geschreven was door een modern hoogleeraar.

Dezen keer moge men ook eens de aandacht schenken aan wat Prof. Dr A. J. de Sopper schrijft over de inaugureele rede van Prof. Vollenhoven (Logos en Ratio), de rede, waarmee hij onlangs zijn hoogleeraarschap aan de "Vrije Universiteit begonnen is. De hoogleeraar De Sopper zegt ervan in „Alg. Weekbl. v. Chr.dom en Cultuur":

Dit is df. red; !, waarmee do nieuwe hoogleeraau in de wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit te Amsterdam zijn ambt hesft aanvaard. Hij gaat nit van „het princiop der souvereiniteit in eigen kring", en wü, in verband daarmee, dat het antwoord opi de kennistheoretische vragen ontleend zal worden aan „de Gereformeerde beginselen", „volgens Art. 2 (van de Statuten der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag)".

Een positief antwoord wordt hier nog niet gegeven. Wel gaat de schrijver in deze oratio na wat er op' hot gebied vau wijsbegeerte en speciaal kennistlieori© buiton den „eigen kring" zooal gepraestoerd is. Het resultaat is weinig opwekkend: „de wijsbegeerte van onzon tijd is of lovensphilosophie, die vervreemd raakt van iedere bezinning op wetenschappelijke vraagstukken, óf zo verloopt in een logicistische eenzijdigheid, die de beteekenis der wetenschap overdrijft on elke tocht buiten de Herculeszuilen van het formalistisch vaarwater verbiedt". Hierbij wordt het feit gesignaJ'oerd, dat „de antipathie tegen het tweede standpunt niet zelden de aantrekkelijkheid verhoogt van liet eerste, ook voor z; ulken, die toch, volgens hun Calvinistisch uitgangspunt, boter konden weten". Deze broeders mogen wel op hun tellen passen. Van het een komt het ander. Als we de slang loslaten, i'aken we ten slotte alles kwijt. En de eerste stap in verkeerde richting op het gebied der kenleer voert op „'t hcillooze pad naar den afgrond". Er blijken in scbrijver's „eigen kring" ook eenigen te zijn, die neiging vertoonen de „grootste moeilijkheden ie ontzeilen" en zich „voorloopig" tevreden te stellen „met oen aanvatten van moer detaillistisch werk". Ik kan het niet beoordeelen. Het is trouwens een interne aangelegenheid van schrijv'ers kring. Men kan echter als buitenstaander niet anders dan het kloeke woord toejuichen, waarmee deze „voorzichtigsten", en dat dan zeker niot alleen op liet gebied der wijsbegeerte, hier tot de orde worden geroepen.

Was het in het verleden met wijsbegeerte en kenniistheorie beter gesteld dan in het heden? Het grootste deel van dit geschrift is gewijd aan het antwoord op deze vraag. Een voor een worden ze geciteerd! om vooi' te komen, de grootste beroemdheden in de geschiedenis van het Westersch wijsgeerig denken, van de oudste Grieken af tot Volkelt en Diriesch, N. Hartman en A'^uzubidsze, Geyser en Scheler toe. Het is één lange lijdensgeschiedenis van vergissingen, vei-warringon, omissies, fouten, verblinding, dwalingen, bij wier ontdekking de sclirijver bijwijlen zelf door een huivering overvallen wordt.

Enkele voorbeelden. Onbruiicbaar, ja baj 'uitstek gevaarlijk, is de heele Grieksche wijsbegeerte. Ik ben allerminst een voorstander van een Grieksch Christendom. Maar als ik dit massieve oordeel lees, dan vraag ik me af of do „volheid des tijds" niet juist op het verkeerde oogenblik ingetreden is, en of het misschien niet oneindig veel boter zou geweest zijn als dal gebeurd was in een periode^, waarin niet de Grieksche taal wereldtaal was, de Grieksche taal, noodzakelijkerwijs het voertuig van Grieksche begrippen. En als het dan toch Grieksch moest zijn, ware het dan niet veel gelukkiger geweest als Domocritus en het Epicureisme in plaats van Plato en Aristoteles gedomineerd hadden. Het paganisme van het Grieksche denken zou dan open en bloot gelegen hebben. Zooals het nu geloop-en is, trof het alles even slecht. Door een schoonen schijn misleid, zijn alle apologeten, vroegere en latere patres en de heele scholastiek, zonder dat ze er erg in hadden op het „heilloos pad naar den 'afgrond" geraakt. Van hetzelfde fatale vergif is ook de nieuwe tijd doortrokken. Calvijn is do groote uitzondering. Maar Luthor was een theoloog van magere afmetingen: hij „staakte het zuiver theologisch werk nog vóór hij het goed en wel had aangevangen". Wat een Pascal betreft: „ho'ezeer de critische Lettres provinciates de bewondering mochten wekken, de positieve Pensees zijn zwak". Iemand wien ik deze taxatie van Pascal's Pensees meedeelde^, vroeg mij of ik ook wist wolk cijfer de Heer Vollenhoven in deze orde van grootheden aan zijn oratie toekent. Dat Kant en de na-Kantsche wijs-• begeerte afgewezen worden, spreekt vanzelf. De „Phanomonologie" van Husserl e.a. echter, die als ik goed ingelicht ben, in den kring van den schrijver bij sommigen nogal indruk heeft gemaakt, kan evenmin genade vinden. Ze is een bedenkelijke combinatie van twee dwalingen: Hegel en Thomas, en zal dus uitgezuiverd moeten worden.

Het is alles, van Homerus ai tot aan de aanstaande beantwoording der kennistheoTetische vragen volgens Art. 2 van de eerder genoemde Statuten, liopeloos geïnfecteerd met paganisme, humanisme, individualisme, rationalisme, idealisme, enz. Ik krijg den indruk, dat de kennistheorie niet alleen niet ligt op bet gebied van de gemeene gratie, maar dat ze heel, heel particulier bezit is.

De nieuwe hoogleeraar waarschuwt zijn leerlingen tegen de opvatting van Pascal, dat de God van Abraham, Izak en Jacob niet dezelfde is als die der wijsgeeren en geleerden. Men zou meenen, dat hij zelf een welsprekend betoog gevoerd heeft voor de juistheid dezer stelling. Dat lijld evenwel alleen maar zoo. Al die z.g. wijsgoeren zijn n.l. eigenlijk geen wijsgeeren. Wijsgeerbn zijn alleen zij, die do vragen beantwoorden volgens Art. 2. En dus is He God der wijsgoeren wel degelijk de God van Abraham, Izak on Jacob.

Ik weet natuurlijk nog niet precies, hoe die positieve beantwoording zal uitvallen. Zooveel kan men niettemin op grond van dit geschrift van Prof. Vollenhoven al vaststellen: wie niet stoelt óp Calvinistischen wortel volgens Art. 2 enz., zal even v-er al staan van de specifiek Calvinistische .wijsgeerige opvattingen, die deze volgens dat artikel gereed staat af te leiden, als van de specifiek Calvinistische politieke, theologische, kerfcelijli: e opvattingen, die reeds volgens dat artikel afgeleid zijn.

Het valt ietwat tegen, dergelijke recensies te lezen van deze hand. Blijkbaar mogen de menschen van „art. 2" niet wat iedereen mag: tegenover bet bestaande en gegevene iets eigens poneeren. Ieder mag het, behalve wie aan „art. 2" gebonden wil zijn. Men mag wèl vrijuit zichzelf als de „groote uitzondering" poneeren, doch niet Calvijn, als deze enkele eeuwen lang reeds is nagerekend.

Het blijkt dat Prof. Vollenhoven werk te doen krijgen kan, ook al om tegenover filosofen in Nederland bewijs te leveren, dat de volheid des tijds (die trouwens nóg iederfen dag wordt toebereid) niet kan-worden aangewezen-door de vereerders van den God der wijsgeeren, doc-li uit den raad van den God van Abraham, Izak en Jacob gekozen is. Deze heeft — krachtens zijn wil tot openbaring — de. hongerende wereld over het brood des Levens willen onderwijzen in de taal van de hongerenden zelf. Zoo wordt de keuze van dien tijd juist een c r i t i e k van boven op den denkarbeid van - dien tij-d, als men tenminste redeneert niet uit het standpunt van individualistische wijsgeerigibeid, doch uit dat der Calvinistische aanvaarding van de idéé der „o p e n b a r i n g". Trouwens, het begrip „volheid des tijds" zelf is alleen te aanvaarden door ieder, die de openbaring laat heerschen over alle wijsgeerige bezinning. Laat „art. 2" los en de „volheid des tiJds" wordt tenslotte niet meer dan een onbewezen hypothese.

En ook blijkt dat Prof. Vollenhoven werk te doen krijgen kan, om tegenover enkele lieden, die bij eiken in deze landen zijn neus om de - deur stekenden filosoof af en toe en om beurten en met dezelfde goedwillig'heid zoo één, twee, drie keer college loepen, vol te houden, dat „de eerste stap in verkeerde richting op het gebied der kenleer voert op 't heillooze pad naar den afgrond". Het kan iioodig zijn, vooral sedert er in een - zekeren kring aan gereformeerde en Ned. Gereformeerde menschen verteld wordt, dat men tegen Assen moet zijn, niet alleen omdat dr N. D. v. Leeuwen gelijk heeft maar ook omdat dr de Hartog terecht heeft gezegd, dat Earth's optreden in Nederland opnieuw de noodzakelijkheid van een nieuwe bestudeering der kentheoretische vraagstukken onfe •'oplegde. Wij hebben geen bezwaar tegen - dezen oproep tot studie, maar verbazen ons alleen maar 'n klein beetje erover, dat men op die manier tegelijk v. Leeuwen en Karit wil - oproepen tegenAssen. Het bewijst, dat men vandaag met dr v. Leeuwen zegt: ge kunt Gen. 2 en 3 beoordeelen en verstaan door - volkomen langs alle filosofen heen te redeneeren en morgen zegt: ge kunt met uw „oostersch milieu" en uw exegese wel naar huis gaan: we moeten een nieuwe ken-theorie hebben en Assen heeft daarvan niets begrepen en Prof. Ridderbos heeft dat niet aangeraakt en de synode heeft daar geen seconde over nagedacht. Inderdaad zóó moeten de bezwaarden maar redeneeren. Met één verzuchting in die richting gooien ze niet zoozeer de synodale rapporten als wel alle met groote ingenomenheid begroete brochures van Vox esylvis (dr v. Leeuwen) en meer anderen overboord.

Want het is niet zoo: dat iemand „de slang loslaat" en 'daarna weer loslaat, doch zóó: dat men het gereformeerd standpunt loslaat en daarom „dë slang" — in den zin althans waarin dit tot nu toe bij wie heengingen gebleken is.

En zoowel de recensie van prof. de Sopper als de nieuwste uitlatingen van schismatieke zijde over de kentheorie, als - de door Assen uitgeworpen Hagar, bewijzen, dat men prof. Vollenhoven dankbaar ma-g ziJn voor zijn getuigenis, dat - de God van Abraham, Izak en Jakob een andere is dan die der wijsgeeren.

De bezwaren overboord geworpen.

We herinnerden zooeven eraan, dat in - de tegen de Asser Synode ageerende pers, als men naar de consequenties der beweringen zoekt, vele bezwaren van eertijds grondig verloochend worden. Hetzelfde bewijst in ander verband prof. Kuyper in „De Heraut". We lezen:

Toen de Synode van Assen Dr Geelkerken schorste om zijn afwijkende opvatting van het Paradij sverhaal en daarna, toen hij aan deze schorsing zich niet onderwerpen wilde, uit zijn ambt ontzette, kwam men met het kerkrechtelijke bezwaar, dat beide, deze schor-, aing en afzetting, in strijd waren met onze Kerkenorde, len daarom niet als wettig erkend konden worden, zoodat de Kerkeraad van Amaterdam-Zuid terecht Dr Geelkerken gehandhaafd had. Onze Kerkenorde kende toch het recht om een predikant te schorsen alleen , aan den .JCprkeraad toe, en het recht om. hem af te. zetten aan de Classis. De Synode, door dit recht van schorsing en afzetting zelf uit te oefenen, was buiten hare bevoegdheid gegaan. Dogmatisch mocht de - Synode gelijk hebben gehad, kerkrechtelijk wasze feil gegaan. Het baatte zelfs niet, wanneer men er jp-p wees, dat onze Nationale 'Synoden in de 16e en 17e eeuw, die onze Kerkenorde hadden vastgesteld, deze formalistische opvatting nooit gehuldigd hadden, maar wel degelijk tucht hadden uitgeoefend over

cUiibtsdragers, wanneer deze in leer of leven afweken; men klemde zich aan de lelter van de Kerkenorde vast. Indien onze kerkelijke vergaderingen zich maar aan die leller hadden gehouden, dan zou men zich aan haar raohtspraaiv onderworpen hebben.

Intusschen heeft liét verder verloop wel getoond, hoe weinig ernstig dit bezwaar was. Want bij de daarop volgende procedures van Ds van den Brink en Ds Smelik lieeft niet de Synode, maar de Classis, die de zaak Ie behandelen had, eerst'~de schorsing en daarna do afzetting uitgesproken. Zelfs indien men aan de Classis op grond van Art. 79 K.O. het recht zou willen ontzeggen een predikant te schorsen, omdat dit recht toekomt aan den Kerkeraad, dan kan er (och geen twijfel over bestaan, dat volgens ditzelfde artikel het recht van afzetting aan de Classis toekomt. Toch hebben noch Ds van den Brink noch Ds Smelik zich aan dit afzettingsvonnis onderworpen. Bij Ds van den Brink kon nog als verontschuldiging gelden, dat zijn Kerkeraad in meerderheid noch deze schorsing noch deze afzetting erkennen wilde, maaj bij Ds Smelik was zelfs hiervan geen sprake; de meeulerheid van zijn Kerkeraad ging niel niet hem mede. Kn in het protest door de bezwaarde broederen Ie Tienhoven ingezonden, kwam nu het nieuwe kerkrechtelijk argument voor den dag, dat een Classis geen ' lucht over een predikant mocht uitoefenen, maar dit de ioeping van den Kerkeraad was. Omdat niet de Kerkeraad maar de Classis censuur had. uitgeoefend, was deze censuur onwettig en behoefde de predikant zich daaraan niet te onderwerpen.

Dat dit nieuwe kerkrechtelijke standpunt lijnrecht in strijd is met onze Kerlcenorde is duidelijk, want in Artilcel 79 staat juist, dac een Kerkeraad een predikant niet afzetten mag, maar "het oordeel daarover aan , de Classis toekomt. Het kon echter zijn, dat onze Kerkenorde op dit punt hiërarchisch'is, de zelfslandigh.eid der plaatselijike .kerk aan ba, nd& a .legt, liaar berooft van epn door Christus haar geschonken recht en men daarom weige'de aan deze bepaling zich te houden. Niet de Classis, maar de Kerkeraad moesl dus tucht over de predikanten uitoefenen en die tucht zou dan wel wettig en geldig zijn.

Maar in Oudemirdum doet zich thans het geval voor, dat niet de Classis, maar de Kerkeraad den Dienaai des Woords schorst. Dat dit geschied is op advies van de Classis, verandert aan de zaak niets. Zelfs de meest consequente Independent heeft nooit durven be-Averen, dat een Classis geen advies mag geven. Onze Kerkenorde laat zelfs geen censuur over genioente-leden toe zonder dat vooraf advies van de Classis is gevraagd, voordat men tot de excommunicatie overgaat. In dit advies der Classis kan iiet bezwaar dus niet schuilen. Ook niet daarin, dat naar Art. 79 onzer K. O. de medewerking was gevraagd van een naburige Kerk, want ook aan dezen regel had de Kerkeraad zich gehouden. En toch ziet men ook hier, dat de predikant Ds Vermeer zich aan deze schorsing niet onderwerpt, maar gesteund door enkele ambtsdragers en een deel der gemeente zich in zijn ambt handhaaft.

tZ.(? o heette het eeist: dat de Synode tucht oefende 'as onrecht, de Classis had het moeten doen. Toen daarna de Classis .het deed; de Classis mag het niet doen, de macht om tucht te oefenen Komt alleen aan den Kerkeraad toe. En toen nu de Kerkeraad z^jn predikant schorste, stoorde men zich ook aan die schorsing niet.

Wat blijft er nu van het zoo breed . uitgemeten kerkrechtelijk bezwaar over? Zelfs wanneer onze Kerken den weg bewandelen, .die volgens deze bezwaarden kerkrechtelijk alleen de juiste zou wezen, is het resultaat precies hetzelfde. Men onderwerpt zich aan geen kerkelijk oordeel, zelfs niet van den Kerkeraad. Wat beslist is het eigen oordeel alleen.

Wat Scrooge leert en niet leert.

Ds P. Deddens schrijft in de „Geref. Kb. v. Rijswijk":

Natuurlijk, lezer, kent ge Scrooge, uit Dickens' Christmas Carol, het Kerstlied in proza. Onwillekeurig neemt ge in deze donkere DecemLer-dagen dit klassieke boekje in een verloren oogenblik weer ter hand om te genieten van de bijzonder fijne teekening, die de schrijver ons van den eenzamen, vrekkigen, gemélij'ken Londenschen koopman ontwerpt.

Scrooge — de kou komt ons tegemoet, als Dickens ons hem voorstelt. Daar staat hij: hard en soherp als vuursteen, waaruit het staal nooit één vonk van edelmoedigheid had kunnen te voorschijn roepen. De temperatuur van zijn innerlijk leven is gedaald beneden het vriespunt, en ziJn gelaat is de trouwe spiegel van zijn ziel: zijn trekken zijn verstijfd, de kou heeft zijn spitse neus samengeknepen, ziJn oogen rood en zijn dunne lippen blauw gekleurd, zijn stem heeft het geluid van een roestigen sleutel, die in het slot wordt omgedraaid. Op zijn hoofd een vorstig wit, riJm boven zijn oogen, op ziJn scherp geteekende kin. Hij gaat over straat: niemand spreekt hem in 't voorbijgaan vriendelijk aan, geen bedelaar houdt voor hem de hand op, geen kind waagt het hem te vragen, hoe laat het is, geen vreemdeling verlangt van hem eenige inlichting over den te volgen weg. De honden der blinden trekken hun meesters bij zijn nadering ter zijde en kwispelen met hun staart, alsof ze zeggen wilden: geen oog is beter dan een boos oog, sombere sinjeur! Hij zit op zijn kantoor, den avond voor Kerstmis en hiJ snauwt zijn neef af, die hem tegen den volgenden dag te eten vraagt, hij beschuldigt zijn armen klerk van diefstal, omdat deze ieder jaar op 25 December vrijaf wil hebben en toch voor dien dag zijn loon begeert, en de heeren van het Comité, dat Kerstgaven inzamelt - voor de armen, krijgen niet slechts nul op 't request, maar op hun aandringen informeert hij, of er geen gevangenissen meer zijn en armihuizen en of de tredmolen en de armenwet niet meer in werking zijn. „Ja? O, ik was bang, door wat u zooeven gezegd hebt, dat 't een of ander hen in hun nuttigen loop (had gestoord. Ik ben heel blij te hooren, dat dit niet het geval is."

Scrooge — 't mag waar ziJn, dat Dickens altijd typen teekent, niet zonder overdrijving, maar viel Scrooge's schaduw nooit over ons pad?

Doch hoeveel is van hem te leeren!

Want hij blijft de oude Scrooge niet. In den Kerstnacht verschijnt hem zijn oude, voor 7 jaar gestorven compagnon, Jacob Marley, bij zijn leven even gierig en schraperig als hij zelf. Een spookverschijning. Scrooge .kan door ihem heenzien en nu ))lijkt het hem waar te zijn, wat biJ Mariey's leven van hem verteld werd: zijn oude partner heeft geen ingewanden (geen hart, geen medelijden). Scrooge kan dwars door hem heenzien, zoodat hiJ duidelijk de twee knoopen van Mariey's jas aan den achterkant kan waarnemen, 't Is Marley in zijn gewone kleerenen hij heeft een opgevouwen zakdoek om zijn hoofd, 'maar, als hii die losknoopt, valt zijn onderkaafc laag op de borst, 't Is Marley, maar die nu als gebondene de straf voor ziJn verleden draagt: een lange keten is als een staart om hem heengewonden, en de keten bestaat uit geldkisten, sleutels, hangsloten, grootboeken, acten en zware beurzen, uit staal' gedreven. De versdhijning spreekt: „O, gebonden en dubbelgeboeide gevangene..'.. Niet te weten, dat geen eeuwigheid van berouw kan vergoeden de misbruikte kansen van het leven! Zoo was ook ik eens! Zoo was ik!"

„Maar je waart toch altijd een goed zakenman, Jacob!"

, , Zaken? " riep de verschijning handenwringend. „De menschheid was mijn zaak, het gemeenebest was mijn zaak; liefdadigheid, barmhartighe.id, medelijden, welwillendheid, waren mijn zaken. MiJn handelszaak was maar een druppel water in den uitgebreiden oceaan van mijn zaken!"

En dan komen, na Marley, de drie geesten van het verleden, het heden en de toekomst; zij toonen Scrooge wat hiJ was, wat hiJ mist, wat hij eens zijn zal: een arme doode, die onbetreurd daalt in zijn graf. . . .

Als toij ontwaakt, is Scrooge de oude Scrooge niet meer. Die Kerstnacht heeft wonderen aan hem gedaan. Hij is eenvoudig niet meer te herkennen. Hij maakt zich vrienden, hij doet wel, waar hij kan, hij wordt den armen tot een vader. Scrooge gaat verstaan, wat 1 e V e n is.

Ja, van Scrooge is veel te leeren.

Hij leert ons, dat niemand zichzelven mag leven, dat de mensch armer wordt, naarmate het egoïsme bevrediging zoekt, dat de gierige een levend doode gelijk wordt. Maar hiJ leert ook, dat de mensch kan veranderen, dat lang sluimerende edeler beseffen nog kunnen ontwaken, dat ook van den schijnbaar onverbeterlijke, de hoop niet moet vluchten. Hij leert ons, dat wij er zijn om anderen, dat mensch-zijn beteekent deel-nemen, dat geven riJk maakt en weldoen wil zeggen: genieten.

Zeker, hij leert ons veel, de oude Scrooge.

Eén ding leert hiJ ons echter niet.

Hij leert ons niet: het ware beginsel der liefdadigheid.

Hij leert ons niet, o m w i e n s wil wij gaarne geven.

Want wij geven niet eerst om der m e n s c h e n wil, wij geven om Christus' wil. In de geschiedenis van Scrooge wordt één figuur gemist.

Het is de Christus.

Scrooge is veranderd en. .mensch geworden, maar de ware mensch is hiJ niet — van wedergeboorte naar den zin der Schrift valt hier de sprake niet.

Daarom ziet hiJ in 't eind enkel der mensohen ellende — meer niet.

Lezer, gij ziet toch meer? Ja, leer wel uit Scrooge's geschiedenis, dat uw handelszaak niet alles is in den onmetelijken oceaan van uw zaken. Doch, als gij de behoeftigen met hun nooden voor u ziet, zie dan toe, wie achter hen staat. Het is Jezus. Hij vraagt: Wilt giJ om Mijns Naams wil voor hen zorg dragen?

Laat ons antwoord maar kort ziJn.

Laat het maar wezen: Om Uws Naams wil, Heere.

Dat is het rechte beginsel onzer liefdadigheid.

Als het heilige ernst was....

Zooals men weet, zingt ook „De Wekker" af en toe mee in het lied, waarvan het refrein luidt: n i e t A s s e n. We lezen:

De Synode zegt te staan voor de letterlijke opvatting der Heilige Schrift, omdat... zij een rapport schreef over Genesis '2 en 3. Maar wanneer een man als Dr Wielenga de Synode vraagt, hoe zij dan denkt over Genesis 1, dat door onderscheidene voormannen in de Geref. Kerken wordt aangerand, in zijn letterlijke beteekenis, dan wordt hij en anderen met hem van de deur gewezen met het kille antwoord: „niet aan de orde". Wie zulk een dood formaJisinie huldigt, moet niet zoo groot woord in den lande voeren van op te komen voor het onverzwakt handhaven van Gods Woord. Wanneer het deze Synode heilige ernst was, waarom dan nu geen buitengewone Synode voor Genesis I. Of is dit hoofdstuk die moeite niet waard? Of zijn er geen aanwijzingen te over, die er op aandringen, dat de Synode zich ook op dit punt eens klaar en duidelijk uitspreke.

Docent v. d. Schuit speelt wat gemakkelijk met vuur. Als men in een proces, dat over een bepaalde zaak handelt, den eisch stelt, dat alle kwesties, die in den loop der procedure naar voren treden, grondig zullen behandeld worden, zonder dat ze in geding gebracht zijn door een aanklager of iemand, die een gravamen indient, dan is' het einde niet te overzien.

Docent v. d. Schuit komt nu den eisch stellen: Genesis I, ook al was 't niet aan de orde.

Maar als dat gebeurde, dan kon een ander zeggen: en nu OjJenbaring 20. Men weet, dat onder hen die tegen Assen referaten hielden, ook op dat hoofdstuk gewezen werd. En dan ook Openbaring XX gaan behandelen? En als dat klaar is — dan over Jeremia spreken? En over alles en nog wat, wat men te pas brengt in de debatten?

Het is erg gemakkelijk gezegd. Maar de Chr. 'Geref. broeders zelf schuiven alles van hun synodale tafel af, wat hun wat lastig blijkt. Zelfs al is het officieel aan de orde gesteld.

Wij kunnen docent v. d. Sdhuit troosten. Met klem is in de tegen Assen protesteerende kringen gewezen op Openbaring 20. Misschien dat de Chr. Geref. kerk de kans krijgt, daarover te handelen. Want ds Berkhoff schijnt daarover te willen schrijven in een zin, die niet goed sdhijnt te zijn naar het oordeel van enkele Chr. Geref. voormannen. Men smeekt hem nu echer al zoo'n beetje, zich rustig te houden. Waarom? Waarom, als deze begeerte om haastelijk alles wat zoo wel eens aan de orde komt, radicaal af te handelen, „heilige ernst was"? Laat men ginds nu eens zijn „Schriftbeschouwing" afmaken; ook ten aanzien van Openb. XX! Dat wilden sommigen even hard, als docent v. d. S. een synode wil — tenminste als hij geen lid is — over Genesis I.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's