GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET TEGENWOORDIG MODERNISME EN DE  CHRISTUS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET TEGENWOORDIG MODERNISME EN DE CHRISTUS.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is het modernisme dichter gekomen bij de orthodoxie'-'Die vraag komt op, als men ziet de tegemoetkomende houding van sommige orthodoxen jegens het modemisme en als men bedenkt, dat de tegenwoordige modernen niet meer zijn zooals die der vorige eeuw. Zjj verwerpen het oud-moderne of hberale Jezus-beeld-En zij doen dat niet alleen op wetenschappelijke, maar ook op godsdienstige gronden-Zij gevoelen behoefte aan genade en brengen die met den naam van Christus in verband.In deze artikelen zal een antwoord op die vraag gegeven worden, dat gebaseïr.l is voornamelijk op de referaten, in de Studieclub van moderne theologen gebonden, welke handelen over de Christus-beschouwing.Terwijl de radfcalen het historisch bestaan van Jezus ontkeinen, zijn er ook onder de tegenwoordige modernen, die, al geven zij den „historischen Jezus" van het oud-raodernisme prijs, aan de historiciteit van Jezus vasthouden-Onder hen treedt naar vore: i deLeidsche hoogleeraar Windisch. Hij beschouwt Jezus als een profeet, die zich geroepen en gezonden wist tot een prediking vaji apocalj'ptische: ! en reformatorischen aard. Hij is van oordeel, dat deze Jezus ook nog tot ons geslacht kan spreken en acht dit het belangrijke, dat wij hij hem een leer vinden, die verankerd is in een zendingsbewustzijn en geïllustreerd wordt door \ het leven en sterven van den leeraar.

II.

Wil Windisch, dat de historioiteit van Jezus door de modernen erkend en gepiredikt zal worden, datwil echter niet zeggen, dat hij het historisch bestaan van Jezus als noodzakelijk zou beschou-wen. -

De geldigheid en waarde van liet evangelie hangt voor hem niet af. van de erkenning van Jezus' historiciteit. „De zaligprijzingen b.V. zlullen classieke uitspraken over het wezen der religi© blijven, ook al zouden v\fij ze niet meer aan een reëelen Jl^zxis toeschrijven. Wij aanvaarden de eis^hen en beloften van het evangelie, omdat (en wanneer) wij intuïtief begrijpen, dat zij uitvloieiselen zijn van ons Godsbesef en zonden ze dat ook niet kunnen loslaten, als we tot do onhistoriciteit van Jezus mo< > sten besluiten. Vandaar dat wij de heele kwestie van het al of niet bestaan van Jezus onbevooroordeeld kunnen onderzoeken." Het evangelie moet dus volgens hem als waar erkend en aanvaard worden, niet omdat Jezus het heeft verkondigd, maar omdat het in ons eigen Godsbesef is gegrond. En het zou daarom zijn geldigheid blijven behouden, ook al zon blijken, dat Jezus niet had geleefd en het evangelie van de oude Christenheid afkomstig was.

Maar toch, zegt Windisch, is het voor ons geloof in het evangelie niet zonder beteekenis, wanneer wij dat evangelie zien als gesproken door een mensch, die werkelijk heeft geleefd. De woorden Tan het evangelie „verkrijgen ©en heel ander relief, als wij ze als uitstralingen van een reëel persoon beschouwen" en-ze oefenen grooter invloed op: GOS uit. ^3et geloof in God wordt eerst dan echt levend in ons, wanneer het zich aan ons presenteert in de levende menschen, die er door gegrepen zijn. Als reëele persoon beschouwd, zal Jez'us voor ons geloofsleven veel meer beteekenen, dan wanneer wij in hem slechts een symbool konden zien.

De reëele figuur immers • oefent, met name in tijden van matheid en twijfel, oneindig veel meer suggestieve kracht op ons uit dan een symbool zonder meer."

Uit hetgeen hier van Windisch' beschouwing van Jezus is medegedeeld, blijkt voldoende-, dat hij, al mag zijn voorstelling van Jezus' pörediking eai persoonlijkheid van het liberale Jezusbeeld ve-rschillsn, toch pa'incipiöel op de oud-modeme lijn is blijven staan.

Ook voor hem is Jezus niet meer dan e-en profeet. Hij was een prediker, die zicih van God gezonden wist en die zelf in zijn leven en sterven een illustratie van zijn prediking was. Maar hij is niet de Zoon - Gods en het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegne-emt; zijn sterven is geen zoendood, maar de dood van een martelaar. En hij is voor Windisch dan ook geen voorwerp des geloiofs. Het geloof wordt door Windisch besöhreven als „geloof in God en in het komende Rijk Gods".

Maar geloof in Jezus is het niet. Hij zegt zelf; „in het centrum van ons ohristelijk geloof staat niet de mensch Jezus, maar de levende God en het grootsche ideaal van het komende rijk van-God. Ons ev'angelie-besef is niet t'ëzüs'^^^^d-tis anthron p-O'-) oentrisch, maar theocentrisch", d.w.z. ons ge-' loof heeft niet Jezus, die slechts een mensch was, maar God tot middelpunt. Het evangelie is een boodschap over God en Zijn Rijk, niet over Jezus. Hij heeft het gepiredikt, maar hij behoort zelf niet' tot den inhoud er van.

En heeft het geloof Jezus niet to't voorwerp, het heeft hem ook niet tot grond. De prediking van Jezus kan volgens Windisch het geloiof in ons wekken en in tijden van matheid en twijfel het weer bij ons levend doen worden. Hij kan de prikkel worden, die ons doet gelooven, omdat hij dat geloof met zulk een kracht en bezieling heeft gepredikt en het zelf in zijn leven van „geloofsheld heeft beleefd. Maar ons geloof is niet op hem en zijn prediking gegrond; wij geloioven niet in het evangelie, omdat Jezus het heeft verkondigd.

„De wetenschappelijke fundeering • van ons geloof zo-u niet tegen twijfel en critiek opgewassen zijn, als zij bei-ustte op de prediking en het zendingsbewustzijn van den historischen Jezus." Al achtte Jezus zich van God gezonden en geroepen tot zijn prediking, dit zendingsbewustzijn van Jezius is dus volgens Windisch nog geen grond om in zijn evangelie te gelooven.

Ook Binnerts, die aan het historisch bestaan van Jezus vasthoudt, komt in zijn referaat over het plaatsbekleedend lijden van Jezus Christus niet boven de oud-moderne beschouwing van Jezus uit.

Wel zegt hij, dat er waarheid schuilt in het leerstuk van het plaatsbekleedend lijden. Zooals het daar ligt, is het onaannemelijk. Maax hij' betreurt het toch, dat het onder modernen dikwijls op-zoo rauwe wijze verworpen is. „In ieder dogma ruischt een hymne. Elk dogma bewaart een diep-godsdienstige kern". En die kern kan en moet gehandhaafd worden.

Maar wat is volgens Binnerts die kern?

De kern van het leerstuk van het plaatsbekleedend lijden ligt in de mystieke ervaring der oudste christenheid. Dit dogma moet zielkundig worden verklaard. „Het is zeker", zooi zegt hij', „niet gemakkelijk, ons in te leven in de oude christelijfca gemeente. Haar milieu, haar cultuur, haar denk­ beelden verschillen zoo groiotelijks van de onze. Maar dit is wel zeker, dat zijl, vervuld is geweest van de woorden, de daden, het kruis vooral \'an haar Heer en Meester. Zij was een kruisgemeente, een gemeenschap rondom het kruis. Tö'en de ergernis van het kruis door het geloof in de opstanding uit de do-oden was overwoniren, heeft zij' geweten door het kruis niet los te zijh van het geestelijke Israël, maar wel van het vleeschelijke, en samengebonden in een gemeenschapi, waarvan de krniseling hoofd en heer was. Tïijl had de kruisstraf niet ondergaan, maar vrij'willig gekozen. Zij was de kroon op, het hoogtepunt tan .zij'n leven.

Dat lijden de weg is tot heerlijkheid en l-3vensverlies levensbehoud - -nadrukkelijker en aangrijpende)' dan 'Galilea predikte hun dat Golgotha, waar hij' getrouw was geweest tot het bittere einde, door het lijden volmaakt gelouterd. Getrouw had hij' be-vvaard en daardoor gered en den zijnen ingestort dal, leven in God en met God, dat hun leven was geworden. Zoo staat de gemeente rondom het kruis, dat meer dan iets anders haar uit de .duisternis riep tot zijn wonderbaar licht."

Die ervaring der' oudste christenlieid kan ook nO'g de onze zijn. „Wij moeten het kruis va.n Golgotha naderen met eerbiedigen schroom, dia verstaat: ontschoei uwe voeten, want de grond, waarop gij staat, is heilige grond. Wij .moeten naderen met diep'en eerbied hem, die aan het vi-ij'willig gekozen kruis op het aangrij!pendst predikt: zalig die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen.

Zóó alleen worden die gemoedservaringen ons deel, die zich aldus laten samenvatten: Het lio-eft Gode behaagd, door het lijden en sterven van zijn kind bij uitnemendheid, ook mij te ro-epen uit de duisternis. Hij leed en stierf — voor mij!"

Dit schijnt alzoo de bedoeling van Binnerts te zijn: Jezus heeft trots het lijden zijn vrooanheid gehandhaafd, is trouw gebleven aan God, heeft voor het leven in en met God het lij'den en den dood ove; rgehad, heeft zijn leven willen verliezen om het te behouden. Daar gaat een prediking van uit, die zulk een indruk op-ons kan maken, dat ook wij gedrongen worden om vroomheid en gerechtigheid te beleven en trots alles te handhaven. Dan gevoelen wij': hij is voor ons gestorven.

Men ziet, dat hier het lijden van Jezus niet wordt voorgesteld als plaatsbekleedend in eigenlijken zin, maar dat „plaatsbekleedend" hier niet meer beduidt, dan dat dit lijlden tot heil van anderen strekt. Dat doet het omdat het een martelaarslijden is, een lijden o-m der vroomheid en der gerechtigheid wil. Want, zoo zegt Binnerts, „een mensch, die trouw houdt aan God en zijh heiligen wil, ondanks den smaad en de vervolging, ja den dood, die hij daarvoor heeft te verduren, trekt, zich aldus offerende, anderen in zijn sfeer.

De vrome martelaar delgt anderer schuld". Zoo kunnen wij door het martelaarslijden van Jezus in zijn sfeer getrokken en tot een leven in vroomheid en gerechtigheid gebracht worden. Dat geschiedt door de machtige-, indrukwekkende en aangrijpende prediking, die van dit lijden uitgaat.

Ook in zijn lijden is Jezus niet meer dan profeet, dan prediker.

Nu spreken de modernen, die Jezus als een historisch persoon besohouwen, ook van Christus. Maar dan zeggen zij niet: Jezus is de Christus,

doch niEiken zij tusschen Jezus en Christus onderschei d. En van Christus spreken zij' gaarne als van den , , Christusgeest".

Zoo zegt Windisch, dat naast den niensch .Tezus kan geplaatst en in de prediking uitgebeeld .worden de Christus-geest, „waarvan Jezus de grootste drager is geweest en die door de eeuwen heen, voor en na Jezus, ook nog in andere pïofetische figuren zich helicha.amd heeft". Bij' erkent, dat die Christus-geest een vaag begrip' is, dat zeer vee) Jieteekenen kan en waaraan een zeer verschillende inhoud gegeven kan worden, maar spreekt als zijn eigen o^jvatting van den Christusgeest uit: , , ik persoonlijk denk aan den Geest van God, die in alle profeten geweest is en in hoogere mate in Jezus; aan den Geest, die nog heiliger en nog grooter is dan Jezus was; wiens werk het geweest is, nadat Jezus heengegaan was, diens getuigenis Ie verheerlijken, te verbeteren en aan te vullen; aan den (leest, die door de eeuwen heen in allerlei volken zijn getuigen oproept en telkens weer in nieuwe talen laat pTediken; die ook na de verschijiiiug van Jezus doorgaat met veelmaal en op' velerlei wijze tot ons te spreken".

Bij' den Christus-geest denkt alzoo-AVindisch aan den Geest 'Gods, die in Jezus was en door hem sprak; maar die Geest was ook in de' proleten van Israël, was ook in de grO'Ote religieuze figuren van het heidendom en is nog in de groote mannen op gficlsdienstig en zedelijk gebied. Al droeg Jezus den Christus-geest in zich, ook met vele anderen is dat het .geval en Jezus overtreft die anderen slechts gradueel. Ook dooT het dragen van den Christus-geest wordt Jezus niet meer dan een pi'ofeef en als men aan Jezus den Christusnaam geeft, kan men dien ook geven aan al de andere profetische figuren der menschheid.

Op dezelfde wijze spreekt D'r M. C. van Mourik Broekman, die thans hoogleeraar is te Ijtreclit, vanwege 't Haagsche Genooitschap toit verdediging der Chr. religie. Al behoort hij' niet tO't de referenten der Studieclub van moderne theo'logen, zijn werk „Vrijzinnig christelijk geloofsleven", dat in 1925 verscheen, is zeer dienstig om ons inzicht te geven in de Cliristusbeschonwing vau die modernen, die aan de historiciteit van Jezus vasthouden.

Dit laatste toch doet Van .Momik Broekman. Hij twijfelt geen moment aan een historisch bestaan van Jezus. Maar mocht ooit wetenschapipelijk-historisch gaan vaststaan, dat Jezus niet geleefd heeft, daardoor zou zijn geloof hem niet worden ontnomen. ', , Morgen aan den dag zou het blijken, dat mijn houding tegenover God en menschen niet was veranderd. Ook niet tegenover Christus", zoo zegt hij.

En hij laat er op volgen: „Ook niet tegenover Ciiristus. Dit moge verbijsterend klinken, maar kan toch begrijpelijk worden. .Het is noodig, de twee namen Jezus en Christus, welke dooreen gebezigd plegen te worden, van elkander te onderscheiden. De naam Christus houdt het meeste in, want hierbij gaat het om het karakter, het wezen van dengene, die als Jezus zijii loopbaan oip-aarde heeft volbracht. Jezus kwam en ging, Christus bleef.

Christus is meer dan Jezus en vergaat niet met die tijdelijke verschijning. Wanneer het Mattheüsevangelie aldus eindigt; „En ziet, ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld", dan is dat geen Jezus-, maar een Christuswoord. Christus is het Godswezen, dat in Jezus was, maar dat is gebleven; de kracht des Geestes Gods, die als een heilswerking zich doet kennen".

Op de vraag: .„hoe zou ons Christus-getuigenis nu kunnen luiden? ", geeft hij; dan ten airtwoord:

„Zou men het Godswezen, dat in hem (Jezus) was, niet als een Lumen Internum, Inwendig .Cicht, kunnen beschrijven en tevens aanduiden met dien anderen naam, die onvergetelij'k is geworden en tot een diepzinnig begrip: Christus? " En verder: „is Christus niet hel geweten der Menschh-eid; het geweten, dat als godsdienstig en zedelijk levensbesef onsterfelijke macht betoont en zich telkens opnieuw doet gelden? Het geweten der menschheid, Christus; is zóó niet bij uitnemend beid het lumen internum te lieeten? "

Men ziet, dat Van Mourik Broekman den naam Christus geeft aan het inwendig licht, het geweten, het godsdienstig en zedelijk besef, dat in Jezus wel bijzonder sterk geweest is, maar toch in de gansche menschheid woont en werkt. Hij' gaat al-7.0Q nog verder dan Windisch, die den Christus­ geest alleen aan de profetische figuren toekent. Hij' ziet den Christus in geheel de menschheid. En als hij dien Christus „wezen - Gods" noemt, „God naar Zijn werking van heil in de menschenwereld", „God in het aspect Zijher liefde tot menschen, alomvattend, alerbarmend, 'alverheffend", dan. is dat, wel verre van een naderen tot d© 0'rthodo.xie, een pantheïstisch uitwisschen van het onderscheid tusschen God en 's menschen religieuze en zedelijke krachten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

HET TEGENWOORDIG MODERNISME EN DE  CHRISTUS.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's