GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Polemiek „De Rotterdammer". III. Specialiseering contra nivelleering.

In de derde plaats een woord over de wederzijdsche 'klacbt: „De Rott." opponeert tegen de specialiseering (— al kiest 'het blad daarvoor andere termen, waarover later) •— en ik heb bezwaar tegen de n i v e 1-1 e e r i n g, waaraan het blad zich sdhuldig maakt, in de hier bedoelde, zeer nadrukkelijk eigen standpunt af tee kenen de artikelen; en dus ook in andere copie.

In mijn derde artikel in de „Delfsh. Kb." sprak ik eerst even over de blijdschap van „De Rott.", toen het bij het Jubileum der Theol. School te Kampen ook een chr. geref. gelukwensch kon opnemen; knoopte daaraan vast een herinnering uit „De Standaard" aan Van Oosterzee, die indertijd óók Kampen telegrafisch feliciteerde met den nog al kreupel-exegetiseerenden volzin: „de b r a a m-bosch verteerde nie t", maar die — zie het art. van ds Rullmann in „De Standaard", later geen goed woord, doch op de , , Rotterdammer"-logica veel lijkende onvriendelijke woorden overhad voor de dogmatische specialiseeringsworstelingen van dr A. Kuyper, met wien de Theol. School toch juist in zijn dogmatischen strijd ten nauwste verbonden was. Daarna vervolgt het artikel aldus:

Maar ik keer weer naar het begin terug: laat ons niet bij de wederzijdsche algemeenheden blijven staan. Dezelfde christelijke geref. (en andere) dominee's die in „De Rott." een paar vriendelijke woorden sdhreven over de algemeene waarde van de Kamper Theol. School, hebben den volgenden Zondag zich allen van haar geïsoleerd, zich nadrukkelijk van haar eigenlijke werk losgemaakt voor de oogen Gods — gebeden, psalmen, benedicties — en in Zijn ooren. Dat vergeet ik ook niet. En juist op dit allerbizonderste, waarop wij uit elkaar gaan, wil ik nu den strijd openen. Wie dien strijd ontwijkt, heeft geen geloof, dat hij in z'n allerspeciaalste kerkelijke levenshouding in Gods weg loopt. Gaat hij dan toch daarin verder, zonder voortdurende zelfcontrole, is dat dan „zegen"?

Wel neen — wie zóó den „zegen" bewijzen wil, verwereldlijkt alles wat geestelijk en kerkelijk is en is bang, zich te onderzoeken in Gods oog.

Beter dan telegrammetjes te sturen — ze zijn goedkoop — over den braambosch die niet verteert, is elkaar te herinneren, dat Zondagsmorgens de Chr. Geref. dominees en de Geref. dominees gaan staan voor den brandenden braambosch en elkaar daar beschuldigen van ongehoorzaamheid.

Dat zijn de feiten, die schreeuwen om oplossing. Wie deze feiten verdoezelt, kan wel goedkoope felicitaties schrijven, maar hij heeft ze dan ook geschreven buiten het gezicht op den brandenden braambosch, waarin de God zich openbaart, die zegt: Ik ben, die Ik ben.

Maar die God en die braambosch zijn toöh te verschrikkelijk om alleen dienst te doen voor 'n algemeen krul-en sier-randje om een stichtelijk gelukstelegram.

Speoialiseeren, mijne heeren! Terug tot de onderscheidingen! En als ik ze niet aandurf, dan moet ik mij b e k e e-r en.

Want als we niet specialiseeren, raken we ons beginsel kwijt. Onze partij en ons godsdienstig leven in Nederland, is alleen door den specialiseeringsarbeid van onze groote mannen geworden wat ze was.

En alleen, wie bij elke vraag, die opkomt uit het leven, het verband met de beginselen zoekt, helpt ons goed en duurzaam. |

Wie dit nalaat of, met een onbegrijpelijke felheid tegen iemands persoon, dit verband leggen tusschen incidenteele verschijnselen en onveranderlijke beginselen een „onbegrijpelijke felheid" noemt, en zich dan laat omringen door een paar briefschrijvers, die ook al niets van de zaak begrijpen (ten deele doordat „De Rott." over de pit van (het bezwaar hardnekkig is heengeloopen), die doet ons vragen: is „De Rotterdammer" nog wel een principieel scherp leidend blad?

Interkerkelijk is een mooi woord, maar ik ben het eens met ds H. J. Heida van Vlaardingen, die in zijn Kerkbode schrijft, dat de woorden „interkerkelijk" en „interconfessioneel" in onzen tijd wel zeer druk worden gebruikt, doch meermalen ten onrechte.

En zoo is het met „De Rotterdammer" ook.

Het is geen kleinigheid, als de directeur-hoofdredacteur van „De Rotterdammer" zelf de kwestie tusschen Chr. Geref. en Gereformeerd in ernst meent te hebben gesteld, als hij de „pluriformiteit" naar voren schuift, ^) aan de hand van enkele — reeds op den tast voelt men dat —• nog ongelukkig gekozen citaten (deels handelend n.b. over plaatselijke kerk). Dat wijst erop, dat we in „De Rott." een blad hebben dat op sociaal terrein en anderszins de pretentie voert principieele leiding te geven, voor ons christelijk en antirevolutionair volk, maar dat tevens zich de weelde permitteert op bet terrein waar voor alle christelijke actie de principes gezocht worden (de christelijke belijdenis) met ontstellende openhartigheid het handhaven van den beginstelstrijd liefhebberijwerk te noemen, of een stokpaardje-berijden (nooit teruggenomen), of onbegrijpelijke felheid, of — alles onder één gezichtspunt bezien, of wekelijksch misbruik van scherpzinnigheid.

De toelichting van deze nog altijd overeind staande termen zwaaide wel met een vlag van interkerkelLkbeid, doch kon den zin van dit gebaar niet waarmaken. Interkerkelijkheid is een bewuste consequent volgehouden houding; maar hier is deze zoek. Men schrijft niet consequent en men zwijgt ook niet consequent. „De Rott." is in die befaamde Hoomstoot-artikelen de leiding kwijt; heeft naar beneden (fundamenteel, waar het op aan komt) geen principieele overtuiging, die conform de belijdenis was, welke dr Kuyper b.v. in z ij n niet-theologische overtuiging toch altijd vasthield en uitwerkte, en wil nu n a a r b o v e n toe al wat zich momenteel op christelijk erf beweegt, verbinden.

Dit heet dan: interkerkelijkheid. Maar bet is nietkerkelijkheid naar beneden, en veel-kerkelijkheid naar boven.

Zulks heet dan „samenbinden wat naar de groote levensbeginselen b ij eenhoor t".

Maar o wee —op 't zelfde moment, waarop het blad dit schoone woord dan eens toelichten zal, wordt het zoeken naar één van die groote levensbeginselen, eigenlijk het allergrootste, gerangschikt onder de „onbegrijpelijke felheden".

Maar 'zoo bindt men niet samen. Zoo krijgt men alleen maar een agglomeraat van lezers van „De Rotterdammer"; maar geen om de groote beginselen saamgehouden massa. Zóó verklaar ik dan ook, dat „De Rotterdammer" (die nog over zpo heel veel van mijn eerste antwoordartikelen heenloopt) ook al niets zegt over de door mij opgeworpen onderscheiding tusschen inter-kerkelijkheid of veel-kerkelijkheid; en ook niets antwoordt op mijn bezwaar tegen de bewering van het blad, dat in een groot deel van de Geref. Studentenwereld het woord „Assen" niet mocht genoemd worden. Zoo verklaar ik ook, dat het blad liever brieven van enkele larmoyante of ietwat plomp lachende inzenders opneemt, dan ernstig te antwoorden op wat het „Leidersblad" liet drukken, zich naast mij scharende inzake de beginselkwestie tegenover „De Rott.", ook al met het oog op het jeugdwerk. Zoo verklaar ik ook, dat het blad de kwestie van conscientiebezwaren van christenen (inzake de vaccinatie) zoo maar even laat uitmaken door een Leidsch hoogleeraar, die juist inzake die oonscient i e-vragen niet weten kan, wat de principieele kwesties erin zijn.

„De Rotterdammer" wil niet vergeleken worden met „De Standaard"; toen ik daar raaar even v^ repte, werd het blad ietwat boos. Vermoedelijk vergat men even, dat „De Rott." bij de lezers zelf die vergelijking wel eens opdringt, door b.v. publiek uit te rekenen, hoeveel pagina's men meer geeft (alsof het aantal „lappen" van een blad zijn waarde beheerscht). Maar ik waag nog eens de vergelijking: indien het blad werkelijk wil blijven een principieel voorlichtend blad voor onze anti-revolutionaire menschen, dan moet het niet gaan vragen naar de kwatftiteit van zijn copie, doch naar de kwaliteit. En op dat punt [dea beginselstrijd) heeft het viertal artikelen van den hoofdredacteur eigenlijk onthullende beteekenis gehad. Ik had ze niet kunnen verwachten.

Ik zeg dit, in de wetenschap, dat het mij kwalijk zal genomen worden. Ik kan er niets aan doen; . Als ik „De Rotterdammer" eerst zacht gewaarschuwd heb en ik word dan zóó behandeld, dan moet de tegenstelling, die de heer Diemer zelf eerst laat zien, maar bewust geformuleerd worden. Onze christelijke pers is niet door gereformeerde menschen opgericht, om op het allerbelangrijkst gebied den beginselstrijd te hooren rangschikken onder de dingen, die geen beteekenis hebben of strijden tegen de goede zeden.

Wilde ik „De Roti." volgen in haar al te populaire redeneermethode, dan zou ik brieven kunnen citeeren en gesprekken van ïhenschen, wier naam „De Rott. zou doen schrikken, die mij op dit punt zijn bijgevallen. Ik zal het niet doen. Maar wat ik wel zal doen, dat is: den Heer Diemer zeggen, dat zijn citaten van vraaggesprekken met Ds Vonkenberg en den Heer De Lange alweer niets met de kwestie te maken hebben. Ieder, die zelf een beginsel heeft, scherp geformuleerd, kan samenwerken, kan ook anderen waardeeren, voorzoover te waardeeren viel. Maar al dat gepraat over „waardeering", over „vriendschappelijke" samenwerking tusschen bonden is in dit debat een onbegrijpelijk om-de-kwestie-heendraaien. Als „De Rott." vraagt, of ds Vonkenberg en de heer De Lange soms ook al zich moeten JDekeeren tot de bonden van Hervormde en Luthersche Bonden, omdat zij die waardeeren, dan zeg ik den Heer Diemer:

a. U draait uw lezers een rad voor de oogen — ik neem graag aan onbewust — want u kunt eerst met die vraag aankomen, als u van die heeren leest: God heeft die bonden groot gemaakt;

b. als U de kwestie telkens zoo verlegt, dan gaat u zelf heel bedenkelijk zondigen tegen het 9e gebiod, gelijk het ook al zulk een zoade is, als u uw briefschrijvers het hoofd laat schudden over een K. S, die niet bestaat, dien u enkel maar gefantaseerd hebt;

•c. indien u eens van mij een reeks citaten van Ds Vonkenberg hebben wilt, die over de eenheid en de eenheidsbeweging precies denzelfden kant uit redeneert als ik, en volmaakt veroordeelt, wat „De Rotterdammer" in deze artikelen doet, dan kunt u ze krijgen. Een tweed© aanbod alzoo: „De Rott." kan de copie alweer gratis krijgen. Vermoedelijk zal dit tweede aéinbod (dat toch ernstig is en het debat kan verhelderen) wel evenzeer vierzwegen worden als het eerste.

Het is gemakkelijk genoeg te schrijven, dat „De Rott." het „cement" wil zijn, dat bijeenhoudt, wat kerkelijk uiteenging.

Maar cement moet dan .ook stevig zijn.

Wie evenwel den beginselstrijd juist op kerkelijk terrein rangschikt onder de zonden en de „dwaasheden van de dominees" — „De Rott." heeft van die bijzonder ontwikkelde blief schrijvers), i'e wordt geen cement. Dat is maar vrijmoedige beeldspraak.

Ik keer het juist om (ik deed dat al eerder, maar j, De Rott." loopt ook daar weer om heen). Ik herhaal: het blad heeft lettert ij k niets femaken met den strijd der kerken onderling. En wann(eer het zich veroorlooft, een etiket van goddelijlse approbatie te plakken op iedere groep, waarvan een zeker getal „De Rotterdammer" leest, desnoods ten koste van den goeden christennaam van een persoon, die daarbij in den weg gaat staan, dan steunt het den geestelijken onderbouw van al die groepjes. Het eind is: de verdeeldheid versterken door ze in den naam van God te sanctioneeren. Het twisten; tegen die verdeeldheid (zooals ik het in concrete gevallen doe) noemen ze dan verdeeldheid bevorderen en felheid. Neen, geachte Heer Diemer, aUe lievigheid sanctioneert de terdeeldheid; en ze draagt goon cement aan, doch laat den hopeloos verdeelden boel maar liggen. Gij kijkt alleen maar naar uw eigen terrein en hebt den moed, iemand, die ceraient uit beginselen wU aandragen (zuiver op kerkelijk teiTein in een zuiver kerkelijke kwestie)

.over dat werk in uw z.g. interkerkelijk blad_ te bekladden als persoon. Dat had niets met uw roeping, noch met mijn aanval te maken.

Voorts ook niets met het christelijk geloof, of de christelijke eÜiiefc-

* Of — het liaid er wel mee te maken. Het ging er tegen in.

Natuurlijk speelt ook de r e p e t i t i e hier een rol. Dat ik h e r h a a 1 d e 1 ü k terug'kom op de in de polemiek betrokken kwesties, scherpt de herinnering op, en geeft aan vergeetachtige naturen den indruk van strijden boven anderen. Dat dit onjuist gezien is, behoeft geen betoog. Op het christelijk erf liggen de dagen van eertijds naast die van vandaag in de oogen van wie geestelijik tracht te zien. De redevoeringen b.y. waarmee de heeren Geelkerken en Wisse de Geref. kerken publiek bestreden hebben, zijn gehandhaafd; dus worden ze nog dagelijks aan de ohristelijke conscientie aangedrongen. Hun conscientie repeteert ze dagelijks, zoo moet ik wel aannemen.

Ds H. J. Heida over de (ook door „De Rotterdammer" gestelde) interkerkelijkheidsleus.

In „Geref. Kbl. Maassluis, Schiedam, Vlaardingen etc", schrijft ds H. J. Heida:

liet is wel aardig, aJs mem propag-anda drijft op staatkundig terrein of op maatschappelijk gebied, te zeggen: mensohen, wij zijn ruim van hart, wij zijn interkerkelijk omdat leden van onderscheidene kerken zicli bij ons lo-aohtens ons uitgangspunt en beginsel kunnen aansluiten, maar dan heeft het woordje „interkerkelijk" alleen de beteekenis, dat er is variëteit van kerkelijke belijders en daarmede is het tegelijkertijd zinledig geworden.

De kerken als kerken staan daar geheel buiten, tenzij iemand door hst intreden in een dergelijk werk of vereeniging iets deed, waardoor hij zijn belijdenis schond en het H. Avondmaal, de gemeenschap der kerk zich onwaardig maakte.

Als interkerkelijk moet beteekenen: belijders van veischUlende kerken behooren er toe en doen mode, zegt de terminologie niets, yvant dat kon men van schier alles zeggen en juist daarom beteekent het niets meer of heeft het nooit iets beteekend.

Hot zou alleen dienst kunnen doen als propagandamiateriaal om de zaak, die men voorstaat erin te Icrijgen, bij verschillende kerktormaties.

Maax het gebruik vaa den naam kerk in eenig© terminologie, waar foch kerk nog steeds beteekent, „des Heeren Huis", verbiedt om deizen naam van zijn zin te berooven.

Bij het woord interkerkelijk vergeet men dat men tweeërlei terrein verwart; men wU eenigszins doen voorkomen, alsof de kerk als instituut er toch ook bij betrokken is, er iets mee te maken heeft, terwijl deze er vaak even weinig mee van doen heeft als met eea gemeenschappelijke timmerfabriek of drukkerij.

En nu zegt men misschien: Ja, maar het woordje kerk heeft bij ons de beteekenis van liohaami van Christus in den diepst geestelijken zin des Woords!

Welnu zoo, antwoorden wij: Wat wilt gij dan met het woordje „interkerkelijk" aanvangen? Zijn ei dan verschillende lichamen van Christus?

Waar zijn die dan te vindea? Of is Christus dan gedeeld? Spreek dan maar liever terstond van a „inter-chiistelijk" en ieder gevoielt, dat uw terminologie Otts voert naar oen moeras.

Maar, zou men ten slotte" kunnen zeggen, interkerkelijk, daarmede willen we zeggen: dat het levende lichaam van Christus niet opgesloten is in de kerk als instituut, maar zich ook eenigszins vrij sterk al naar men wil moet uitleven in de verschijnselen en werkingen, de werkzaamheden op alle levensterrein

Wij antwoorden; noemt gij dat interkerkelijk? dan zijn er zooovele kerkelijke verschijningen, of verschijnselen als er Christelijke vereenigingen zijn en zou het gemeenschappelijke daartusschen beduiden „intersociaal" of iets dergelijks; maar laat den naam kerk ler aJs wij u beleefd iets mogen verzoeken, buiten.

Haal die niet meer naar beneden als door het wooirdenspel der tegenstanders reeds is gebeurd.

Dr Kuyper heeft met machtige onderscheidingam getracht voor vele levensterreinen een onderscheidene werkingsspheer aan te duiden.

Of hem dat altijd onberispelijk is gelukt, is een geheel andere zaak; daarover zal misschien de een anders denken dan de ander, maar gewis is dit een machtige greep van den grooten Gereformeerden denker geweest, dat hij voor de levensterreinen en buiten 4o kerk heeft verwezen naar de kracht der gemeene gratie, gezuiverd en geleid door het licht der bijzondere genade.

Die terreinen te stempelen of met den naam kerkelijk of inlerkerkelijfc brengt slechts verwarring en laat het woordje kerk niet in haar kracht.

Uit naam der kerk als instituut handelt op dat terrein niemand.

Trouwens de kerk heeft in het openbaar haar eigen zaak te doen of moet die tea minste kunnen doen.

En dit met den naam interkerkelijk • te verwijzen naar het lichaam van Christus is een beleediginig voor dat lichaam des Heeren, want de Heere Jezus heeft niet 'onderscheidene lichamen, waartusschen overeenlfomsten kunnen worden gesloten.

Al die terreinen, waarop men wijst, zijn eenvoudig niet-kerkelijk. Zij behooren tot de algemeene openbaring en het aJgemeene leven, dat God zijn volk heeft geschonlien.

Op die verscliillende levensterreinen heeft men de Kerk van Christus te eerea, te 'eerbiedigen; heeft taeni O'Oik te zorgen, dat er ten aanzien van de kerk een gezo-nd schriftuurlijke voorstelling bestaat, zal men o.a. 'Ook naar die Kerk van Christus, die haar stem verheft, hebben te luisteren, maar te doen, alsof men op dat terrein handelt op of uit naam der kerk, 't zij als instituut, 't zij als lichaam van Christus, en dat dan „interkerkelijk" noemt, is eenvoudig een aanmatiging, waarmede men zichzelf een geestelijke eeretitel toekent, die alle kerken zet in den hoek der secten en zichzelf stelt op de plaats van de ééne algemeene Christelijke Kerk, waartoe ieder dan gaarne behoort, omdat het zich daarmede sieren wat de belijdenis betreft, geen verantwoordelijkheid medebrengt.

Op staatkundig terrein hebben wij als Gereformeerden voor die partij te kiezen, die het zuiverst het Gereformeerd beginsel vertegenwoordigt.

Niet omdat wij de Kerk als instituut daar willen laten heerschen.

De naam Staatkundig Gereformeerd vindt bij ons daarom geen ingang, wijl een partij, die zich daarmede siert, openlijk naar het herstel der Staatskerk streeft en geweld vraagt voor de ketters, maar liever den' naam „Staatkundig Gereformeerd", dan al het geroep over j, interkerkelijk", waarbij de kork geen zin meer heeft.

Ook op staatkundig en sociaal terrein hebben wij voor te staan het Gereformeerd levensbeginsel, dat ongetwijfeld jiot nog toe in de Anti-Revolutionaira Partij het zuiverst" wordt uitgedrukt.

Zij die telkens spreken van interkerkelijk, voegen er dan ook meestal „interconfessioneel" bij, omdat zij daartoe ook gewoonlijk neigen.

Het ware te wenschen geweest, dat de heer Diemer, eer hij zijn blad misbruikte voor een critiek, die volledig buiten zijn bevoegdheid lag — strijd tussohen kerk en kerk in zuiver kerkelijke bladen, eens de kwestie gepeild had, zooals de Heida hier doet.

„Het Leidersblad" en „De Rotterdammer".

Nu „De Rotterdammer" liever versohe copie van onbekende lezers opneemt, dan serieus nota te nemen van gedrukte copie van bekende menschen, copie die het reeds eerder onder de oogen kreeg, is het goed, hier te citeeren wat „Het Leidersblad" schreef (ik weet den datum niet precies, maar voeg er volledigheidshalve aan toe, dat 't in elk geval vóór of op 17 Sept. j.l. was):

Het is dan ook mogelijk, dat de politieke en sociale acties interkerkelijk blijven, al staan m. i. voor de politieke actie de kansen heel wat ongunstiger.

Maar op de vraag: is een zuiver interkerkelijk standpunt mogelijk in de jeugdbeweging, die bedoelt de vorming barer leden voor 'kerk, staat en maatschappij, antwoord ik volmondig: neen!

Bij de politieke en sociale acties is het in theorie mogelijk de kerkelijke geschillen te elimineeren, omdat deze acties de belangen van de diverse kerkelijke instituten en ds beginselen, die aan de vorming dezer instituten ten grondslag liggen, niet of althans in onbeteekenen'de mate ra'ken.

Moeilijk is het desondanks wel. Ik behoef slechts te herinneren aan de discussie tussohen Ds K. Schilder in „De Reformatie" en „De Rotterdammer", in welke discussie ik aan de zijde van eerstgenoemd blad sta. Een ander staaltje van de groote moeilijkheid om interkerkelijk en tóch Gereformeerd te zijn, vond ik eveneens in „De Rotterdammer", waar deze schrijft over de moeilijkheden in de Gereformeerde studentenwereld, in welk artikel het volgende voorkomt:

„Het woordeke „Assen" heeft veel kwaad gedaan en tot veel misverstand aanleiding 'gegeven. Wie probeert dit te verzwijgen, is niet eerlijk. Intusschen, de feiten van vandaag zijn er en ze zijn verre van bemoedigend.

De TTnie, die van haar opridhting af streng interkerkelijk geweest is, die dat nog is, en dat blijven moet, heeft zich als zoodanig niet over een uitspraak eener bepaalde Kerk uit te laten. Wat hebben de Sooii van Hervormden, Chr. Gereformeerden of Darbistischen huize ermee te maken? Ai heel weinigt

S.S.R., dat krachtens haar wezen dus het woord „Assen" niet mag uitspreken, is de dupe geworden van deze narigheid".

Dit is niet interker'kelijk, doch dit is een standpunt, waarin de Gereformeerde Kerk in haar wezen als lichaam van Qihristus wordt getroffen.

Immers, naar Gereformeerde opvatting, belijdt en formuleert de Kerk de Waarheid Gods. Niet in dien zin, dat ze onfeilbaar zou zijn. Maar wel in dezen zin, dat haar uitspraken, die op de belijdenis betrekking hetoben, gezaghebbend zijn, tenzij een beroep op Gods Woord tusschen treedt.

En nu wordt hier door den schrijver in „De Rotterdammer" uitgesproken, dat de interpretatie, door de Kerk, dat is door het lichaam van Christus, van een vitaal punt der belijdenis gegeven, door een Gereformeerde organisatie als zoodanig zelfs niet genoemd mag worden, daar ze anders de „dupe" wordt van deze „narigheid".

Zulk schrijven gaat uit van de volkomen negatie van het karakter der Kerk als „pilaar en vastigheid der Waarheid" en is dan ook niet interkerkelijk, doch contr a-G ereformeerd.

Inderdaad, het staat met het begrip interkerkelijk Teelal als met het begrip „neutraal".

Er is een zone waar men neutraal kan zijn, er is ook een zone waar men interkerkelijk kan zijn.

een zone waar men interkerkelijk kan zijn. Maar bij de principieele vorming van jonge menschen is het een zoowel als het ander een onmogelijkheid.

Wie uitspreekt, dat hij „neutraal" kan opvoeden, die schendt daardoor reeds de neutraliteit, omdat het Gereformeerd beginsel een neutrale opvoeding uitsluit en tot eisch stelt positief Christelijke opvoeding.

Wie uitspreekt, dat hij in „interkerkelijke" organisatie de jeugd kan opvoeden tot welbewuste en welovertuigde leden der Kerk, die söhendt daarmede reeds het begrip interkerkelijk, omdat het Gereformeerd beginsel eisoht, dat we de jeugd zuOen opvoeden tot een welbewuste 'keuze.

Dit artikel was van den heer Gxashoff. Ik spatiëerde hier en daar.

Ik herhaal, wat ik reeds eerder in „De Bazuin" opmerkte:

De woorden van „De Rott." over de kwestie Assen laten m.i. duidelijfe zien, dat de „interkerkelijkheid" niet altijd is, wat men er onder verstaat: zóó toegepast is ze noch een deu'gd (want ze is niet positief) noch brengt ze winst (want haar wachtwoord is — althans in de vermaning tot anderen — Ie profond silence, zoodra de kerk iets zegt). Gonsegnentie is: geef aan alle christelijke acties en actie-leiders het vrije woord, maar laat de kerk alle deuren dicht doen, als ze wat heeft: zij spreke catacomhaal.

Van dergelijke begrafenis-diensten zegge de kerk: dank u wel. Wil men een studentengeneratie kweeken, die 'de moeder der geloovigen den mond stopt in naam van het recht der geloovigen, dan heeft men haar een principieel kwaden dienst gedaan. Aan de waarheid Gods wordt ieder 'gemeten, onverschillig of een dienstbode profeteert, of de kerk, of „De Rotterdammer".

Dat ik hierop terugkom, is om „De Rotterdammer" to 'bewegen tot wat meer mannelijkheid: op zulke publieke dingen antwoorden is dapperder dan briefjes van verkeerd ingelichte naamlooze lezers op te nemen.

Kamper Promotierecht: spreken of zwijgen?

(Ds J. H. Rietberg zegt in „De Waohteir":

Men meent, dat het persdebat over het doctoraat met eenige hartstochtelijkheid gevoerd zal worden, en dat daardoor de publieke hespreking vóór de Synode meer kwaad dan goed zal doen. Zóó oordeelt prof. Grosheid'e in het „Noord-Hollandsch Kerkblad".

't Spijt me wel, maar ik kan het hiermee iiiet eens zijn.

'kBeigrijp werkelijk niet waarom deze zaak, b'4 besprekingen in onze pers, zou moeten worden uitgeschakeld. Bij het diamanten feest onzer Theol. School mocht er ook al niet over gesproken worden, en als wij er straks in de pers ook over moetiem ' zwijgen, wanneer is het dan de tijd om er wèl over te handelen?

Over andere rapporten mag wèl gesproken worden, waarom dan over dat ééne niet? Wèl b.v. öv: er het rapport inzake de belijdenis, maar niet over het promotie-recht?

Prof. Grosheide zegt: zulk een debat kan weer de kant uitgaan van een „perspolemiek, zooals we vroeger wel hebben gehad. Daar is onze Theol. School niet mee gebaat. En daar zijn onze kerken niet mee gebaat." Natuurlij'k, een verkeerde perspolemiefc wensch ik evenmin. Maar dat hangt toch zeker voor ©en groot deel af van de wijze waarop men polemiseert? En dat onze School en O'nze Kerken er niet mee jgebaat zouden zijn, is nog de groote vraag-Als de zaak broederlijk in de pers behandeld wordt, en als dan blijken zou, dat er eigenlijk principieel niets tegen, maar alles vóór is, om aan ^e School der kerken het promotierecht te laten uitoefenen, dan is onze School daarmee óók gebaat. En we behoeven hierbij elkander niet te prikkelen. We kuimeni eerlijk elkanders argumenten bezien. We moeten eindelij'k toch in onze Kerken over deze zaak tot klaarheid, en kon het zijn, tot overeenstemming komen.

Even later, sprekende over de andere rapporten:

Die worden allen opgesteld door bekwame mannen, die het vertrouwen hebben van onze kerken. En ze gaan óók in den regel over meer of minder gSiwichtige onderwerpen, die reeds eerder besproken zijn. Daarbij kan de pesrspolemiek ook ternauwernood nieuws brengen. Daarover zou dan toch ook in onze kerkelijke pers 't beste gezwegen kunnen worfan.

Maar over sommige rapporten, b.v. over het belijdenis-rappoit zal, volgens 't oordeel van prof. Grosheide, zeker geschreven moeten worden. En wéér kom ik tot de vraag: waarom dan niet over heit promotierecht? Kunnen wij dan wel het belgdenis-rapport in broederlijken toon behandelen, en 't prömotie-rechl niet?

Tenslotte:

't Bevreemdt me, dat juist voor het promotierecht een uitzondering moet gemaakt worden.

Inderdaad, hoe gaarne ik prof. Grosheide, en ook prof. Hepp, terwille ben, in dit geval kan ik het niet.

Zoo spoedig we inzage krijgen van het rapport, zal er in ons blad over geschreven worden. Wie van ons het doen zal, weet ik nog niet. 'k Weat wèl, dat het in broederlijken toon zal behandeld v/orden.

Maar - erover zwijgen kunnen wij niet!


1) Waarom wordt de scherpe strijd tegen Os Kersten niet gestaakt met een beroep op de pluriformiteit der sociaalpolitieke actie? Voelt men de ondoordachtheid niet van het betoog van „De Rott." (art. II)?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's