GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nieuwe ïerzenbundels.

Na de beantwoording in arükclvorm van vr.agen over boeken, die eenige voorafgaande nummers in l> eslag nam, komen nu aan de arde verschillende nieuwe uitgaven, die ter bespreking aan ons blad werden toegezonden.

En. dan begin ik met enkele nieuw-verschenen dichtbundels.

Vooreerst „V e r z a m e 1 d c V e r z e n' van M e j. H. S. S. l-iuyper. i)

Samengebracht worden hier (door i\Iej. J. H. Kuyper) meerendeels reeds vroeger gepubliceerde verzen, maar verspreid in boeken en tijdschriften, om ze bijeen te bewaren, doch ook, om ze ter nagedachtenis aan de overledene aan te bieden aan de velen, die haar en haar werk hebben gekend. Dit laatste wordt niet gezegd in het „ter inleiding" van de uitgeefster, maar het is de achtergrond van wat ze schrijft: „moge de lezing of herlezing een zegen brengen aan wie temidden van den strijd van dit leven worstelt met beangstigende vragen of in verwarrende moeilijkheden geen uitweg ziet". In deze woorden is immers geformuleerd, wat de overledene in haar publieken arbeid heeft gezocht en zoolang ze kon met groote toewijdin, g heeft nagestreefd.

Mej. Kuyper was niet een dichteres, eene, die naar het .woord van Jacqueline van der Waals (wier invloed in dezen bundel te merken is) „zingt, omdat ze zingen móét". Ze was Schrijfster, wier kracht lag in het thetische en apologetische betoog. Maar haar kunstzinnige geest en de vaardigheid, die ze had in het hanteeren van het instrument der taal, deden haar van tijd tot tijd ook naar den versvorm grijpen, om te vertolken wat er omging in haar ziel. Het waren de bewogen momenten van haar leven, het waren de emotie en de stemming, die in dien versvorm zich uitten en zoo is er, ondanks het feit dat ze niet was een dichteres-van-nature, toch veel in haar verzen, dat deze de waardij geeft van christelijke poëzie.

Wanneer we den bundel, die deze verzen samenbrengt, doorbladeren, zien we, dat inderdaad deze diagnose van de ontstaansgeschiedenis juist is. 't Is het persoonlijk geloofsgetuigenis, dat in die verzen leeft, de bewogenheid onder de ervaring van wat het geloof ervaren doet in lijden en strijd, onder teleurstelling en moeite; want, zonder dat ze in bijzonderheden treedt, doet de dichteres duidelijk gevoelen, dat ze veel levensleed heeft gekend. Er zijn verschillende verzen, die van dat levensleed spreken („Leer mij volgen", „Langs den lijdensweg", „Van Sullen Strijd en Sullen Troost" e.d.) en die alle tot achtergrond hebben de vraag:

„En waarom sta 'k in schemerlicht. Als and'ren blij in zonlicht gaan? En waarom bleef mijn bloemknop dicht. Als and're bloemen opengaan? "

Maar alle komen ze óók uit in dat ééne pxyit, dat Gods antwoord op die vraag inhoudt:

„Mijn kind. Ik was het, die dat deed; Ik zeg u liever niet, waarom. Maar gij zult zien dat 't liefde was Hierboven in mijn Heiligdom."

En daai'om intoneeren al die lijdensverzen in de aanvangswoorden van één ervan:

„O, weer van mij gedachten, Die boos en bitter zijn. En leer mij sülle wachten, Ook in de bangste pijn,

Op U, die hebt verordend Dit .groot en zwaar verdriet, AI zien mijn weenend' oogen De wijze reden niet..." ,

Bij deze bede, waarin de lijdensverzen zijn getypeerd, sluiten aan de verzen, die uiting geven aan het vertrouwen, dat

„In ieder |Uur van zwakheidi, Is altijd daar Uw liefde en genade. Zoo wonderbaar!"

Ze vormen een belangrijk deel van den bundel: ik noem ten bewijze titels als: „Gelijk een kind", „Leer mij volgen", „Een Ijed in den Nacht", „Tot Hem", enz. en ze zijn samen te vatten in wat in „Zielejubel" wordl uitgejuicht:

Uw raad en Uw roepstem: De bron , van mijn kracht, Uw leiding en liefde: Het licht in den nacht. En al Uw beloften: Een muur mij rondom, En Christus: mijn Koning Mijn Schild en mijn Zon!"

Het zijn deze en soortgelijke verzen, die ons den bundel met erkentelijkheid doen aanvaarden. Er moge in de verskunst van anderen meer poëtische ki-acht zijn en meer technische zuiverhead, meer moderniteit ook — in het geloofsgetuigenis, geworteld jn geloofszekerheid en geboren uit geloofsvertrouwen, ligt wezen en waarde, ligt ook Jiet bestaansrecht van christelijke poëzie. En dat geloofsgetuigenis is hier te vinden, volop en rijk.

Er , zijn ook nog andere verzen in dezen bundel: indrukken van reisimpressies, („Het eiland Wight", „Na mijn reis in Vlaanderen") van natuurschoonheid („Mei"); van levensbeelden („Jong Moedertje"); ook gelegenheidsverzen als „Bij de kroning van H.M. Koningin Wilhelmina", en Herinneringen (die veelal de sporen dragen van doorleden smart). Ook onder deze zijn goede proeven en de klank is altijd die van het christelijk lied. Maar de belangrijkste, die welke den bundel de waardij geven van christelijke verskunst, eenvoudig zeker, maar christelijk in den vollen zin van 't woord, zijn toch die welke ik eerst noemde.

Een tweede bundel, ongeveer van gelijken omvang, is: Gedichten uit Zuid-Afrika van J. van , Melle ^). Ook daarvan is de geest die der christelijke verskunst, niet zoo duidelijk en klaar sprekend als uit de verzen van Mej. Kuyper, maar toch uit verzen als „Bede", „Ik ben met u", „Vrijheid" e.d. blijkend. Óver 'taJgemeen echter draagt, wat hier verzameld is, het karakter van maakwerk: sommige verzen zijn geconstrueerd, dat is dus: gemaakt, en niet (wat na de vernieuwing die de „Nieuwe Gids" gebracht heeft eerste eisch is) ontstaan. Terwijl overal in den bundel van Mej. Kujper de emotie Ieefl_, die alsvanzelf het vers te voorschijn brengt, die het doet ontstaan, is hier van bewogenheid nauwelijks sprake. De verzen zijn niet emotioneel, doch intellectueel. Een onbedriegelijk teeken van zulke makelij is ook het herhaaldelijk optreden van rhythmische onzuiverheden en wiUekeurigheden. Ten voorbeeld wijs ik op een strophe uit het gedicht „De Reizenden" (dat zijn, blijkens het verband, Gods kinderen, die gaan naar hun eeuwig huis):

„Uit groote ^rmoede gekomen Van al Jaet noodige berooid Vinden, als eenmaal in hun stoutste droomen, Ze rijke schatten op hun pad gestrooid".

Het woord „berooid" (noodig om het rijm) is hier geheel verkeerd gebruikt, en de constructie „vinden.. .ze" is verwrongen: een volgorde gezegde, bepaling, puderwerp, vooi-werp kan .nooit spontaan zijn, omdat ze geheel ingaat tegen het Nederlandsch taaieigen. Een staaltje als dit doet wel typeerend het bezwaar zien; technisch is dit werk onrijp.

Vrij zonderling doet ook de titel aan. Behalve een heel enkel vers doet niets deze gedichten kennen als „gedichten uit Zuid-Afrika", zoodat de titel een verwachting wekt, die door den inhoud niet wordt gerechtvaardigd en daardoor pretentieus wordt.

Een en ander valt te meer op, omdat de gedachten zelf, die in deze verzen tot uiting komen, bewijzen, dat de dichter wel iets te zeggen heeft: vooral op het terrein der geestelijke dingen heeft hij een door het leven gerijpte ervaring. Misschien is daarom bij meerdere technische bekwaming van dezen heer J. van Melle toch nog wel iets goeds voor de christelijke verskunst te hopen.

De derde bundeil, dien ik te bespreken heb, is van geheel anderen aard: Osmaansche Strofen door Jan H. E e k h o u t. ^) Hij brengt een selectie uit het werk van eenige duizendeln Osmaansche 'dichters, van die dertiende tot de achttiende eeuw. Zelf geeft Eekhout daarvan deze karakteristiek: „de poëzie der Osmanen kai\ niet bogen op bizondere oorspi-onkelijkheid. Typisch Turksch is zij vrijwel nergens, afihankelijk als zij zich betoont, zoowel naar vorm en inhoud als naar bezieling, van' de groote dichtkunst dei-Piei'zien en Arabiërs". De exoüsche geest en de philosophische, bespiegelende inslag, vooral ook de buiten ons bereik liggende beeldspraak, maken het moeilijk, van deze poëzie te genieten. Maar van poëtische kracht getuigt ze ongetwijfeld en de vertaler heeft het aroma voortreffelijk weten te bewaren. Magische levenswijsheid is wel de hoofdtrek van de meestendeels spreukvormige verzen. Aan de christelijke idee zijn ze uiteraard vreemd.

Eindelijk is er nog een bundel van W i 11 e m d e M ér o de, „D o o denbock"*). Bij herhaling is in ons blad uitvoerig geschreven over de dichtkunst van de Mérode, zoodat een nadere bespreking overbodig kan worden geacht. Want dit „Doodenboek" vertoont al de eigenschappen Tan zijn werk, in bijzondere mate zelfs, omdat de stof, die altijd de worsteling van believen met den dood betreft en daardoor donker is van menschenkant gezien, hem als ik het zoo zeggen mag, meer dan eenige andere „ligt". Maar telkens ook breekt door die donkerheid heen het eeuwigheidslicht, dat in di'ie motto-teksten, vóór den bundel geplaatst, in een wijde baan over de somberheid glanst. Daarom eindigt dit doodenboek ook met het „Ave Christus!", dat besluit mot de belijdenis:

Wij stellen onze hope In 't uiterst nóg op God! O Christus, opgestaan! Open Uw paradijzen! Laat ons met U verrijzen: Die sterven gaan!"

Sterker dan in vorig werk (b.v. „de Verloren Zoon" of „De Zeven Kruiswoorden") is hier die neiging tot expressieve, bijna drastische woorden. Daarom kan ik persoonlijk meer van de genoemde bundels dan van deze genieten.


1) Uitgave van J. H. Kok N. V., Kampen.

2) Idem.

3) Uitgave U.M. „Holland", Amsterdam.

4) Idem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's