GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Epel en Natuur.

2de Serie III.

Regen.

Van nog veel grooter beteekenis voor Palestina dan de dauw is de r e g e n. Het zou veel meer dan den omvang van één artikel vergen, dit in alle bijzonderheden aan te toonen. Daarom slechts hier en daar een greep.

De beteekenis van den regen blijkt al dadelijk hieruit, dat de naluurkalender, waarnaar de Oosterling zijn leven indeelt, op den regen berust en dan ook niet vier perioden kent, maar slechts twee: den regenrijken winter, kortweg de „Regen" genoemd, en den regenloozen zomer, i) Deze onderscheiding kent de Bijbel ook (Gen. 8: 22), terwijl de woorden „herfst" en „lente" in de Heilige Schrift niet voorkomen.

In na-bijbelsche Hebreeuwsche bronnen komt deze karakteristieke indeeling nog duidelijker uit in de uitdrukkingen: „dagen van den regenval" en „dagen der zon en der hitte" of „dagen der droogte van den bodem" en „dagen der bevloeiing van den bodem". ^)

Terecht komt dan ook Exner tot de conclusie:

„Die Einteilung des Jahres in vier Jahreszeiteü hat daselbst — in Palastina — keine Bedeutung: das Jahr zerfallt in eine winterliche Regenzeit und eine sommerliche Trockenzeit". ^)

Men mag dan van overgangsperioden spreken en die Herfst en Lente noemen, maar eigenlijke jaargetijden zijn dit niet. *)

De Zomer begint ongeveer met het Paaschfeest (14 Nisan — 1 April) en duurt tot het Loofhuttenfeest (15 Tischa-i — 1 October). Dat is dus tevens de droge tijd met klaren, wolkenloozen hemel. Regen in dezen tijd is een zeldzaam verschijnsel, zooals Flavins Josephus zegt: „Het behoort helaas tot de zeldzaamheden, wanneer het in deze hemelstreken in den zomertijd regent". Gedurende den tijd van den graanoogst (dus ongeveer van Pasclien tot Pinksteren) wordt regen en onweer door niemand begeerd, omdat deze den oogst vernietigen. De regenloosheid der oogstmaanden wordt als een zegenrijke natuurnoodwendigheid aanvaard en ondanks de lastige hitte gaarne verdragen. Het is een wonder en tevens een straf als regen en onweer dan komen. (1 Sam. 12 VS 17—18)

Ook na den oogsttijd der granen, dus tijdens den vruchtenoogst blijft het droog en eerst in de maand Tischri verandert het. Tijdens 't Loofhuttenfeest vallen soms zware buien, zoodat het verblijf in de loofhutten onmogelijk wordt. Dergelijke buien zijn slechts de voorloopers van den eigenlijken regen en nog niet als het begin van den regentijd te beschouwen. Deze komt gewoonlijk pas een paar weken later.

Begin October ligt het land dor, kaal en doodsch. Alles is verschroeid en verdroogd dooide felle zomerhitte en den verdorrenden Oostenwind, alles verlangt naar regen. Het wachten is nu op het draaien van den wind. Daarom keken allen, die op het Loofhuttenfeest te Jeruzalem samengekomen waren, eer ze w^eer naar huis keerden, vol verwachting naar de van het altaar omhoogstijgende rookzuilen. Neigden deze zich naar het Oosten, dan waaide er dus een Westenwind en dan verhief zich vreugde en jnbel bij allen om den regenaanbrengenden wind voor den komenden winter. Aldus verhaalt ons de Joodsche overlevering. Van de waterplenging op het Loofhuttenfeest wordt door deze zelfde overlevering de verklaring gegeven: „God zeide: Giet water voor mij uit op het Loofhuttenfeest, opdat voor u de regenval van het jaar gezegend worde." 5)

Nu is de „vroege regen" te wachten. Als de meest gewone tijd voor den vroegen regen geldt de maand Marcheschwan (half October tot half November).

Aan den regen gaat toenemende bewolking vooraf. De eerste wolken, die aan den Westhemel oprijzen, zijn de aankondigers van den regen (1 Kon. 18:44, Luk. 12:54), maar pas wanneer de hemel „van wolken en wind zwart wordt", valt de regen neer (1 Kon. 18:45). Zulk een dag schildert Zefanja: „een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en zwarten nacht" (Zef. 1:15, vert. Ridderbos).

De eerste regen doet alles herademen. Mensch en dier, die langen tijd door hitte en droogte gekweld waren, voelen zich herleven. Dit is veel sterker, dan wij ons kunnen voorstellen. De Heere als Hij met zijn heil tot Israël zal komen, wordt dan ook vergeleken met den regen, die het dorstig aardrijk verkwikt (Hosea 6:2—3).«)

Van de grootste beteekenis is de vroege regen voor het land. Niet alleen brengt hij water op de uitgedroogde steppen, maar vooral weekt hij den bodem op, zoodat de door de droogte hard geworden akker weer voor bewerking geschikt wordt. Daarom moet de eerste regen niet te zwaar zijn, maar langzamerhand den grond indringen en dezen verzadigen (Jes. 55: 10). Pas later lean de regen een „piasregen" zijn. Daarom is deze „een piasregen van zegen" als hij te rechter tijd valt. (Ezech. 34:26)')

Na den vroegen regen moet een „regenpiuze" intreden van twee a drie welden vóór de eigenlijke winterregens beginnen. In dien tijd schijnt de zon om de bovenste laag van den bodem op te drogen, zoodat men kan gaan zaaien en wel eerst tarwe en dan gerst, omdat de eerste meer vocht noodig heeft om te kiemen. ^) Daar men niet weet, hoe de regentijd verder zal verloopen, mag niet alles uitgezaaid worden. Daarom loopt de zaaitijd eigenlijk van November tot Februari. Hierbij moet men niet letten op wolken en wind (Pred. 11: 4), maar alleen op den toestand van den bodem.

In de maanden December en Januari vallen de winterregens, die % van de hoeveelheid regenwater van het geheele jaar brengen. Dit zijn tevens de koudste maanden van het jaar. Maar

men moet zich dien tijd niet voorstellen als één onafgebroken regentijd. Telkens wordt de iregen afgewisseld door schoone, droge, zonnige dagen.

De winterregens zijn het, die den watervoorraad van het land aanvullen. De beken zwellen en overstroomen het omliggende land, de putten worden gevuld' en de onderaardsche 'wateraderen, die in dit kalkland veel iaanwezi^ zijn, ontvangen nieuwen voorraad. In den loop van den drogen lijd heeft door zon en wind vooral op de heuvels en bergen sterke verweering plaats gevonden. Deze verweeringsproducten worden afgespoeld en vormen den vruchtbaren bodem der dalen, terwijl nieuwe lagen op de hooggelegen 'plaatsen aan de klimatologische invloeden worden blootgesteld om straks nieuwen voorraad vruchtbaren grond te leveren.

Deze winterregens zijn de echte „piasregens", die vaak met bijna tropisch geweld neerkomen en vele verwoestingen kunnen aanrichten, (Matth. 7:27), terwijl ze soms door sneeuwstormen vergezeld worden. Het verblijf buitenshuis is verre van aangenaam. Het volk Israël siddert vanwege den piasregen op den twintigsten dag van de negende maand (Ezra 10:9), dat is dus begin December. Aan den tijd van den winterregen en zijn onstuimige gevolgen herinneren ook plaatsen als Psalm 42:8 en Psalm 124:4—5. Dan is het land onbegaanbaar, de rivieren zijn bijna niet te passeeren. Modder, slijk en waterstroomen bedreigen met levensgevaar een ieder, die zich toch op reis begeeft.

Daar de temperatuur gewoonlijk weinig beneden O gr. C. daalt en dan in geen geval langen tijd achtereen, kunnen de veldvruchten, die in het begin van den regentijd gezaaid zijn, doorgroeien. Hiervoor is zonneschijn noodig, maar kan evenmin de regen gemist worden. Vooral de regen, die in eind Maart en begin April valt, is van de allergrootste beteekenis. Al is de winterregen overvloedig geweest, wanneer in dien tijd de regen ontbreekt, komt er van den oogst niets terecht. Dit is de „spade regen", die onontbeerlijk is voor het vormen der aren en korrels van het graan en niet minder Voor het vruchtzetten van de vruchtboomen.

Het land heeft inmiddels een geheel ander aanzien gekregen. Zoodra de zware winterregens voorbij waren, kwamen overal de bloemen te voorschijn en hieven de vogels hun lied aan. Dit is de schoonste tijd van het jaar. Alles nieuw leven, zonneschijn en regen wisselen elkander af. Aan ide vreugde hierover geeft Hoogl. 2:11—13 zeer schoon uiting: „Zie de winter is voorbij; de piasregen is over; hij is overgegaan; de bloemen worden gezien in het land; de zangtijd genaakt en de stemme der tortelduif wordt gehoord in ons landj de vijgeboom brengt zijn jonge vijgkens voori .en de wijnstokken geven reuk met hunne jonge druifjes",

De regen is dus voor Palestina wel van groote beteekenis in allerlei opzicht. In hoeverre de tegenwoordige toestanden nog overeenkomen met die uit Bijbelsche tijden, kan op dit oogenblik niet besproken worden — dit blijft nog voor later bewaard. Van het allergrootste belang is echterj dat de regen — en dit geldt zoowel voor den vroegen als voor den spaden regen — op den j u i s- ten tijd komt. Het uitblijven van den vroegen of van den spaden regen kan den geheelen oogst doen mislukken. Zonder vroegen regen kan de landman niet zaaien, zonder spaden regen niet maaien. Palestina moet geheel uit de hand Gods leven. Dat 'leert de "Schrift ons ook. De regen komt, op Gods tijd. Daarom vraagt God aan Job: „Kunt , gij uwe stemme tot de wolken opheffen, opdat een overvloed van water u bedekke? " (Job 38:34). terwijl het antwoord gegeven wordt in Psalm 147: Het is de Heere zelf, „die de hemelen met ^volken bedekt, die voor de aarde regen bereidt' (vs 8).

Aan Israël wordt dan ook steeds voorgehouden, dat het komen van den regen op den juisten tijd een bijzondere gave Gods is: „...Hij deed u nederdalen den winlerregen, den vroegen regen en den spaden regen als weleer. Dan worden de dorschvloeren vol koren en vloeien de perskuipen over van most en olie'' (Joel 2:23b—24, vert. Ridderbos). Het zijn goede gaven, die God v-il schenken aan een volk, dat Hem vreest: „Indien gij in mijne inzettingen wandelen en mijne geboden houden en die doen zult, zoo zal ik uwe regens geven op hunnen tijd en het land zal zijne inkomst geven en het geboomte des velds zal zijne vrucht geven" (Lev. 26:3—4). Voor een volk echter, dat naar Gods stem niet hoort, zal de „hemel als ijzer" zijn en de „aarde als koper" (vs 19).

Zoo verstaan we ten volle de schoone beschrijving, die Mozes van het beloofde land geeft: „Een land van bergen en van dalen; het drinkt water bij den regen des hemels; een land, dat de Heere uw God bezorgt. De oogen des Heeren uws Gods zijn voortdurend daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars". (Deut. 11:11—12)

F. J. BRUIJEL.


1) G. Dalman. Arbeit und Sitte in Palastina I blz. 6. 2) Dr Hugo Klein. Das Klima Palastinas auf Grund der alten hebraïschen Quellen. Z. D. P. V. XXXVII (1914). 3) F. M. Exner. Zum Klima von Palastina. Z. D. P. V. XXXIII (1910). 4) G. Dalman, a. w. I blz. 50. 5) Dr Hugo Klein. a. a. 6) Dr J. Ridderbos. Kleine Profeten I (Korte Verkl.) blz. 75. 7) Zie ook Dr A. Noordtzij. Ezechiël (Korte Verkl.) blz. 354. 8) G. Dalman a. w. II blz. 175.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's