GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„In de Schaduwen van Morgen".

III.

Al is naar onze meening de beantwoording van de vraag in hoeverre sommige, ook door Prol. 'Huizinga genoemde denkers met hun werken ditecten invloed hebben uitgeoefend op de geestelijke gesteldheid van de 'hedendaagsche massa, niet eenvoudig, i^) al missen wij helaas hier een concrete omschrijving van 't „transcendentale geloof", dat de hoogleeraar als algemeen richtend moment eert, al kunnen wij met het christelijk geloof onmogelijk ©en „algemeen menschelijke moraal" als een min of meer gelijkwaardig begrip verbinden 13) — de beschrijving, die in 't boek van Prof. Huizinga gegeven wordt van de kwalen, die onze sameideving aantasten in haar levenszenuw, Is zoo aangrijpend duidelijk, dat iedereen dten diagnosticus dankbaar zal moeten zijn voor rijn scherpe ontleding.

Zeker, het leven in het verleden ontvangt van hem wel eens te veel lof. i*) Ook in de perioden, waarin het kennis-ideaal hoog gehouden werd ontbraken gerechtvaardigde klachten over groote geestelijke armoede geenszins. Terecht is tegenover Prof. Huizinga opgemerkt, dat al de stelsels van wijsbegeerte ons niet hebben kunnen behoeden voor de rampen, die over ons zijn gekomen, i^] Aan onze waardeering voor de diagnose doet dat alles echter geen afbreuk.

Wel is er reden om de voorgeschreven genees^ wijze nauwkeurig op haar deugdelijkheid te onderzoeken.

Wij hebben in het begin reeds opgemerkt dat op ©en tijd waarin het vertrouwen in het menschehjk vermogen groot was, een periode van groote ontmoediging volgde. In die periode leven wij nu. Het merkwaardige is dat de toegewijde aanhangers van de „levensleer" een krachtige poging doen om zich van bet neerdrukkende gevoel te bevrijden. „Wie de leer belijdt van het „bestaan" boven het „verstaan", hij kan getuigen dat zijn volk niet leeft in een ondergangsstemming, maar op weg is naar een heerlijke ontplooiing van zijn krachten."

Vandaar het ijveren voor een „gemeenschap, die zonder aarzeling en overtuigder dan ooit het aardsche leven als voorwerp, van alle streven en handelen aanvaardt", vandaar de kreet „de aarde heeft mij weder", vandaar het ontstaan van een geestelijke houding, die met een „technische eschatologie", welke naar de definitieve heerschappij van den mensch over de wereld en de aarde verlangt, verbonden is. i'^) Dat alles verwijdert de hedendaagsche menschheid verdter dan ooit van het Christelijk geloof. Muur na muur wordt opgetrokken om de scheiding steeds grooter te maken.

Daarom kunnen wij den hoogleeraar niet volgen wanneer hij de huidige crisis van het weten-

schappelijk denken, niet enkel onafwendbaar noemt maar ook gevvenscht en goed. Wij zien haar zeker niet met hem als een „voortgang van den geest zelf, die de wetenschap over haast ontoegankelijke smalle steilten naar toppen leidt, vanwaar nauwelijks een pad verder schijnt te voeren." "Wiant ook deze „voortgang" is een snelle verwijdering van het Christelijk beginsel. De ontwikkeling van de „levensleer" is nauw daarmede verbonden.

Zoolang de meening blijft heerschen dat „deze wereld van heden niet terug kan op haar pad" en dat „de gedachte, het vormscheppend vermogen, onversaagd verder moeten op den weg, dien de geest hen dwingt te gaan", zoolang beleden wordt: „wij kunnen en willen niet anders dan vooruitzien en voorwaarts gaan naar onbekende verten", is er niet het geringste uitzicht. De verwachtingen, die Prof. Huizinga op dien j, onvermijdelijken voortgang" bouwt, zullen niet verwezenlijkt worden. De „ontwikkeling van den geest", los van de Schrift, bracht de ellende: hoe zal zij dan de redding kunnen brengen?

De leuze van een deel der hedendaagsche menschheid: „"Wij willen niet ondergaan", die de hoogleeraar overneemt, heeft slechts zin, wanneer die menschheid in volle geloofsovergave de middelen aangrijpt, die God haar wil schenken om den ondergang te voorkomen. Anders wordt die leuze tot een wanhoopskreet: een uitdrukking van de meest tragische machteloosheid.

D© wereld moet daarom terug op haar pad. De wegen, waarop de menschheid heden gaat, leiden naar het verderf. Versterken wij haar niet 5n het noodlottige geloof^ dat zij al voortgaande wel zijwegen zal ontmoeten, die om de afgronden heen leiden!

Met het taai voortlevende menschelijke „vooruitgangsgeloof", dat ook Prof. Huizinga — ondanks al zijn scherpe kritiek daarop — niet geheel kan loslaten, moet principieel worden gebroken. Is dat geschied dan zwijgen vooreerst de stemmen die spreken van „onvermijdelijken voortgang" en van het „onversaagd verder gaan op de wegen, waartoe de geest dwingt". „Het is een oude waarheid", lezen we in het hoofdartikel van „De Standaard" van 28 Dec, „dat wie van den rechten weg afdwaalde en in de wildernis geraakte, wijs doet door den weg terug te vinden, tot hij het punt bereikt, waar de afwijldng begon. Tot het punt waar de rede de geopenbaarde Waarheid verwierp, en in eigen kracht ging wandelen".

Het inzicht, dat geen voortgang mogeUjk is zonder dien terugkeer, wint terrein. Arnold- B r é- mont zegt in zijn boekje: „Une explication du monde ouvrier"^'): „Ik heb steeds gemeend, dat mijn kameraden — (dat waren social, en syndicalistische arbeiders in Parijs) — zich bij den drempel van het Christendom bevonden Dat nu is heelemaal onjuist. Zij zijn des te yerder van het Christendom verwijderd, naarmate zij verder zijn voortgeschreden op den weg van hun hejl en naarmate de vruchten van hun gee stel ij k leven meer zijn gaan gelijken op die van den Christelijken geest. Zij zullen geen Christenen worden, tenzij zij bemerken, dat zij aan het einde zijn gekomen van een weg, die doodloopt — is dat echter wel mogelijk, men strooit zich zelf immers altijd zand in de oogen? Zij zullen geen Christenen worden, tenzij zij omkeer en en op hun weg teruggaan tot aan het allereerste begin".

„lis ne géront Chretiens qu'ils régressent et passent par z ér o". Dat is een aangrijpend oordeel over de wereldbeschouwing van een massa, aan wie het „vooruitgangsgeloof" voortdurend was gepredikt, en die door Göhre en zoovele andere leiders was aangespoord om het „oude geloof" weg te werpen.

Wat Brémont van zijn „kameraden" zegt, geldt voor de geheele menschheid. Duidelijker dan deze schrijver deed, kan wellicht de eisch tot terugkeer niet geformuleerd worden. Alles wat de zich onafhankelijk wanende mensch verwierf^ moet hij weer verlaten. Hij moet door het nul-punt: hij mag niets, heelemaal niets, behouden. Slechts op die wijze is een „katharsis", een „zuivering" mogelijk, slechts dan kan de reddende hand van Christus worden gevonden. Alle vertroosting, dat „op werkelijken, positieven vooruitgang de geest niet terug kan komen of wil komen", kan ons niet baten. Het „uitzicht is nog in nevelen gehuld": hoe gevaarlijk is dan de weg!

Daar komt nog iets bij. Prof. Huizinga is overtuigd van de „a n t i n o m i s c h e bepaaldheid van al ons oordeelen". Uit die bepaaldheid leidt de hoogleeraar, die zooeven sprak van den voortgang van den geest, een eisch tot een gedeeltelijken terugkeer, tot een partiëele bekeering af. Die ommekeer „betreft de erkenning of terugvinding van eeuwige waarden, wier wezen hen builen den stroom van ontwikkeling en verandering stelt. Wij zijn gedwongen, in de oudere visie eea deel van waarheid te bekennen. Bij het „voortstormen naar het onbekende" langs de in dichte neveleö gehulde wegen, is een „zware bepakking met de waarden van het verleden" noodzakelijk.

De hand die zich nu naar die „hoogste waarden van het leven" uitstrekt, zal deze echter zoo niet bereiken. Zij zal zich door haar „antinomische bepaaldheid" voortdurend heen en weer bewegen tusschen „twee tegenstelUngen", tusschen twee reeksen, „die te voren schenen elkaar te moeten uitsluiten". Het „besef van de betrekke-lijke verkieselijkheid van twee tegengestelde beslissingen", heeft een eeuwig aarzelen tengevolge.

„De aanvaarding van een antinomie"^ schrijft Prof. VoUenhoven, „is de dood voor het leven... Wie belijdt, dat heel de kosmos het werk Gods is komt ook tot de conclusie, dat er in den kosmos geen antinomie voorkomt." i^) Wie gelooft in de absolute onaantastbaire zelfstandigheid van met elkaar strijdende wetten, mag deze wereld niet tegehjk een sfchepping van God noemen.

De denker, die het conflict tusschen „kennen en bestaan" ziet als een moment in een dialectisch ontwikkelingsproces van deze wereld, moge nu hopen dat de huidige ellende daarom van voorbijgaanden aard zal zijn en dat de geest zal overwinnen 13) — hij zal den „weg, dien de Drieëenige God in den Christus der Schriften heeft gebaand, waarop de Heiland der wereld met uitgebreide armen staat, zoekend naar wat verloren was" ^o), niet kunnen vinden.

Gelooft Prof. Huizinga in zulk een „ontwikkelingsproces"? Het is moeilijk om op die vraag een antwoord te vinden. Want de hoogleeraar aarzelt tenslotte niet om h è n gelukkig te prijzen, voor wie het hoogste in hun leven, „slechts den naam kan dragen van Hem, die sprak: Ik ben de weg, en de waarheid en het leven".

Zij z ij n gelukkig, want zij gelooven in de „liefde van God, die alleen bij machte is om ons met den nood dés tijds en des levens te verzoenen en hem te overwinnen.

In deze liefde ligt het geheim van den moed om alle overleggingen samen te vatten in de bede: „Uw Koninkrijk kome". ^i)

Wie deze bede in volle geloofsovertuiging op de lippen neemt, belijdt dat alle dingen in Gods hand zijn en dat God de wereldhistorie leidt tot de komst van Zijn Koninkrijk.


13) Nadat deze artikelen geschreven waren, lazen we de bespreking van Prof. Huizinga's boek door Prof. Dr W. J. Aalders in het Jan.-nummer van „Eltheto". Daarin schrijft Prof. Aalders o.m.: „Ik zou niet graag alle tegenwoordige levensphilosophen over één kam scheren en bereid zijn het pleit op te nemen voor Scheler en Jaspers, b.v. tegenover Nietzsche en Klages". Men leze ook wat deze hoogleeraar zegt over de verhouding van Christendom en idealisme, naar aanleiding van Prof. Huizinga's „gelijkschakeling" van deze twee.

14) Prof. Huizinga ziet overigens het gevaar van „verkorting en simplificeering" in de beschrijving der historie zeer duidelijk (pg. 214). Zie ook Hoofdstuk III van zijn boek. V.g.l. de opmerking op pg. 22: „Het cultuurstreven gaat niet meer uit naar een fictie-ideaal van represtinatie" met die van N. Berdjajew in zijn: „Wahrheit und Lüge des Ko-mmunismus": „Eine Rückkehr zur verklarten Vergangenheit, die nicht existiert hatte, is eine Unmöglichkeit; die Rückkehr zur Vergangenheit in ihrer wahren Gestalt - ware Unsinn" (pg. 122).

15) Avondblad „N. R. Crt", 7 Dec. Feuilleton: „Een teeken des Tijds".

16) N. Berdjajew, t.a.p. pg. 117.

17) Zie pg. 149. Het boekje is van 1927.

18) Prof. Dr D. H. Th. VoUenhoven: „De noodzakelijkheid eener Chr. Logica", pg. 16.

19) Zie vooral ook het artikel van Prof. Schilder in „De Reformatie" van 20 Dec. j.l.: „Kerstfeest". Dat artikel is een prachtige kritiek op het boek van Prof. Huizinga.

20) Zie hoofdartikel van „De Standaard" van 28 JDec.

21) Prof. Dr W. J. Aalders: „De Nood des Tijds", pg. 168.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's