GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antoriieit over elkander en de kwestie van 1 maal O, 2 maal O, 3 maal O, etc.

Prof. Dr K. Djjik schreef in „De Bazuin":

Men moet er voor waken niet te veel in de Schrift te lezen, terwijl de noodzakelijkheid van het kerkverband m. i. vooral voortvloeit uit de eenheid der Kerk.

Zij dringt tot saamvergadering der Kerken.

Zij brengt ons op classes en synodes, al is deze vorm ook een zuiver menschelijke instelling en uit haar en uit het feit, dat op deze meerdere vergaderingen de Kerken vergaderd zijn besluit ik dan ook volmondig tot het ambtelijk karakter 'van onze meerder© vergaderingen.

Dit kan niet worden bestreden met de bewenng, dat waar de eene Kerk geen macht heeft over de andere, ook twee of drie! of meerdere Kerken, zoovele als: er maar in een classis of synode vergaderd zijn, geen macht kunnen oefenen over een andere Kerk.

Want in de eerste plaats zou op dit standpunt een kerkeraad van een bepaalde Kerk nooit een beslissing over een van zijn leden kunnen nemen. De eene ouderling heeft n.l. geen autoriteit over den anderen; dan ook niet vier of tien of meer, en.... waar blijft dan het tuchtrecht van zulk een vergadering? En ten tweede, deze Kerken zijn in meerdere vergadering niet individueel bijeen maar als Classis of Synode in een door God geëischt kerkverband en nemen krachtens dat verband haar beslissingen.

Prof. Dr S. Greijdanus antwoordde hierop in hetzelfde blad:

Vergun mij eene kleine rectificatie op 'hetgeen U schrijft in Uw artikel Een belangrijke brochure in „De Bazuin" van 14 Oct. j.l. Ik zal met U niet in discussie treden over de waardeering dezer brochure. Doch om het ambtelijk karakter van de meerdere kerkelijke vergaderingen te betoogen, schrijft U o. m.: „Dit kan niet worden bestreden met de bewering, dat waar de eene Kerk geen maoht heeft over de andere, ook twee of drie of meerdere Kerken, zoovele als er maar in een classis of synode vergaderd zijn, geen macht kunnen oefenen over een andere Kerk.

Want in de eerste plaats zou op dit standpunt een Kerkeraad van een bepaalde Kerk nooit een beslissing over een van zijn leden kunnen nemen. De eene ouderling heeft n.l. geen autoriteit over den anderen; dan ook niet vier of tien of meer, en.... waar blijft dan bet tuchtrecht van zulk een vergadering? "

Hier is toch eene vergissing bij U. Want elke ouderling is ambtsdrager over de geheele gemeente, ingesloten, de ambtsdragers, ook over zijn mede-ouderlingen en over de dienaren des Woords. Ten opzichte veLn deze laatsten wordt het in het Formulier van bevesitiging ook nog uitdrukkelijk gezegd. Hetzelfde gezag dat elke ouderling over de „gewone" leden der gemeente heeft, heeft hij ook over zijn medeopzieners. Daarom gaat Uwe vergelijking in dezen tusschen kerkeraad en Classis niet op, zooals ik ook reeds aanwees in „De Reformatie" van 20 Mei j.l. De kerkeraadsleden hebben wel ambtsmacht over elkander, de Kerken eener Classis echter over elkander niet.

Schrijft U, dat U „altoos heel sterk gevoeld" — heeft — „de waarde en de autoriteit, welke in het kerkverband schuilen", en daarom „niet anders dan deze brochure van Ds Jansen van harte aanbevelen" kunt, dan moge de opmerking gemaakt worden, dat dit niet beslissen 'kan, omdat de Kerk van den Heere is, en alleen Hij over haar te zeggen heeft, en wij dus mei ons mensohelijk vinden hier niets in te brengen hebben, opdat wij ons niet vergrijpen aan wat des ïïeeren is door eigene aanmatiging.

Prof. Dijk gaf dit onderschrift:

Gaarne heb ik aan dit wederwoord een plaats gegund; we zullen na de artikelen, welke over dit onderwerp in „De Bazuin" verschenen zijn, geen discussie heropenen; alleen wil ik even opmerken, dat wanneer ik de uitdrukking gebruik: „heel sterk gevoeld voor", ik hiervan ben uitgegaan, dat deze zegswijze wel verstaan zou worden in den zin van een overtuiging op grond van Gods Woord; ik ken ook geen anderen maatstaf.

Omdat verschillende kerkbodes het woord van Prof. Dijk overnamen, en er dus voor het door hem gebruikte argument belangstelling blijkt te bestaan, geef ik bier de zaak in extenso.

Tenenr.

Prof. Kuyper heeft in „De Heraut" — we reageerden reeds daarop — het gehad over terreur, die dan zou worden uitgeoefend door dictatoren of een dictator, van wie(n) de naam niet genoemd werd. Ds Popma van Amersfoort heeft ook van dit artikel kennis genomen, en schrijft er o.m. het volgende over:

Wat moeten we hiervan zeggen? Over „konkelen" op kerkelijke vergaderingen heeft vroeger al prof. Grosheide iets gezegd.

Door prof. Hepp werd dit iets aangedikt. Nu helpt het niet of 'k al verklaar daar nooit ook maar een si»oor van ontmoet te hebben en tientallen collega's, die 'k er over spraik, evenmin.

Alleen kunnen we toch wel vaststellen, dat dit „konkelen" voorshands nog een zeldzaeim verschijnsel is.

Bovendien is „konkelen" niet iets dat objectief te constateeren valt. Wanneer een bepaalde stemming 'n andere uitkomst geeft, dan door sommigen, met zekere motieven aan de historie ontleend, werd vermoed, wie levert dan 't bewijs, dat hier onzuivere krachten in het spel waren?

Ook „De Wachter" heeft zich er over uitgesproken. s Rietberg schrijft in betrekking tot den „Heraut"redacteur:

Uit zijn schrijven kan ik geen andere conclusie trekken, dan dat hij' ons dit wil laten gelooven: er is op het oogenblik in onze kerken een partij, die zich schaart om een leider; deze probeert door geheime afspraken en onderling gekonkel zich van de macht in onze kerken meester te maken, door bij afvaardiging te vragen of iemand wel een bepaalden leider volgt en in diens geest zal beslissen. En wee de menschen, de dominees, die den leider niet door dik en dun volgen, zij beleven alle narigheden. De „leider zelf deinst voor geen dwangmaatregelen terug", hij dreigt met kerkelijke procedures, duldt geen bladen, die het niet met 'hem eens zijn, en dreigt medewerkers van zulke bladen met wraakneming.

Zeker, het staat hier niet met ronde woorden, dat het zóó is, maar ik vraag ieder in gemoede of men er iets anders in kan lezen.

Wat dit „konkelen" betreft: ook wij hebben met belangstelling van die schrikverhalen kennis genomen. We hebben de delinquenten evenwel nog niet kunnen ontdekken.

Voorts schrijft Ds Popma:

Daarom geloof ik in betrekking tot het „konkelen" optimist te mogen blijven.

Van dreigen met kerkelijke procedures is niets openbaar geworden, d.w.z. 't - woord kerkelijke tucht is wel eens gevallen, maar dan niet om een geoefende critiek, maar om persoonlijke dingen, die er bij kwamen. Bovendien schept wie van deformatorische leeringen spreekt een atmosfeer, waarin al te gemakkelijk over procedures gesproken wordt.

Ook over de persvrijheid denk ik optimistisch.

Vervolgens noemt hij met name enkele bladen, die wel eens betrokken konden zijn bij de door „De Heraut" bedoelde „terreur" — indien deze namelijk bestaat. Hij verklaart dan, dat zijn blad beurtelings met al deze organen van meening verschild heeft; maar blijmoedig constateert hij:

Maar alle genoemde bladen hebben ons geen gemeene vriendelijkheid bewezen.

Ten slotte nog de „volgelingen". Ja, heethoofden zijn er altijd geweest en zullen er wel blijven.

't Is met sommige menschen-van-één-krant als met de menschen-van-één-boek, waartegen in de middeleeuwen al gewaarschuwd werd.

Toch blijven dat uitzonderingen vanwege de beroemde nuchterheid van onzen volksaard.

Hierbij! blijft uiteraard één eisoh, n.l. dat niet dan in de uiterste noodzaak en met degelijke argimienten de eene leider verklaart de meening van den anderen leider on-gereformeerd te ziju.

Een en ander lijkt mij nog al verstandig opgemerkt.

Zondagsarbeid en postdienst.

Het kort verslag van de classis 's-Gravenhage van de Chr. Gere f. Kerk behelst het volgende:

Instructies: De kerkeraad van Aarlanderveen brengt ter vergadering de volgende instructie: „Is het geoorloofd iemand als lid aan te nemen, die des Zondags enkele uren arbeid verricht." De classis spreekt uit, dat des Zondags alleen noodzakelijke arbeid verricht mag worden. Na toelichting door de afgevaardigden van de Gemeente Aarlanderveen, blijkt, dat een postbode genoemd werk op Zondag verricht. Deze arbeid behoort niet tot den noodzakelijken Zondagsarbeid en derhalve kan de voornoemde kerkeraad een postbode niet toelaten als lid der gemeente.

Een vraag: weigert elk classislid 's Zondags een telegram, waarin het op sterven liggen van familieleden bericht wordt? Weigert elk gemeentelid een expressebrief over een dergelijke aangelegenheid, die op Zondag bezorgd wordt? Weigert hij de brieven van de Maandagochtendbestelling, die op Zondag door de handen van de post gegaan moeten zijn? Weigert hij, te reizen met een trein, die op Maandag vertrekt en op Zondag moet zijn gereedgemaakt? Weigert de dominee, die het avondmaal op Zondag bediend heeft, op Maandag te reizen of brieven te ontvangen, waartoe die gemeenteleden hulpdienst verleend hebben, die hij op dien dag van het avondmaal hielp afhouden?

Vragen naar den bekenden weg.

De persschouwer van het „Geref. Jongelingsblad" komt nog eens terug op onze opmerkingen inzake het schrijven van dhr Algra. Ze worden niet ter kennis van de jongelingen gebracht; maar alleen wordt het volgende gezegd:

In „De Refonmatie" van 14 October verklaart Prof Schilder oogenblikkelijk van ganscher harte te gelooven, dat de heer Algra bij het neersohrijiven van dit gedeelte van de schets zelfs niet eens gedacht heeft aan bestrijding van bepaalde personen of bladen, maar hij- voegt er aan toe, „dat hij de onderscheiding zelve onjuist acht, ook haar bewoordinge n".

Nu zijn we bij Prof. Schilder niet gewoon, dat hijl bij het neerschrijven van zijn meening de argumenten weglaat, doch in dit geval wordt geen enkel argument genoemd, waarom de onderscheiding van ' den heer Algra onjuist zou zijn en we zijn toch wel zeer nieuwsgierig te weten, waarin deze onjuistheid dan wel bestaat, terwijl zeker de heer Algra er recht op heeft dat te vernemen.

We gelooven, dat het blad hier vraagt naar den bekenden weg; want reeds in onze allereerste reactie op het stuk van dhr Ottevanger hebben wij de argumenten gegeven, waarvan hier het wegblijven geconstateerd wordt. Onnoodig te herinneren, dat we het blijven betreuren, dat over het schrijven van dhr Algra zoo breed gehandeld wordt, terwijl onze bezwaren tegen de leiding van het orgaan, die we vroeger inbrachten, stilzwijgend werden en nog steeds worden voorbijgegaan.

Herbewapening.

In verscheiden bladen kan men iets lezen over een oproep tot moreele en geestelijke herbewapening. Wij hebben er niet over gesproken, omdat wij er niet veel heil uit wachten. De terugkeer tot de kerk en de bekeering van de kerk zelf is het eenige, wat, wijl het aan Gods Woord weer gehoorzaamheid bewijzen gaat, helpen kan. Hoe weinig zulke oproepen, die tot de „lormeele ethiek" zich blijven beperken, helpen, blijkt wel uit wat Dr A. van Deth in „Woord en Geest" schrijft:

Allereerst moeten wijl dan opmerken, dat iedere oproep tot geestelijke en moreele herbewapening, die rechtstreeks in verband gebracht wordt met het maatschappelijk leven, ons pijnlijk aandoet, wamre'ör deze niet gepaard gaat met een radikale veroordeeling van de bestaande maatschappelijke orde.

Uount Barth.

Uit het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur":

In N. Zeeland b.v. heeft men een berg naar Barth genoemd. Een groep Anglikaansche theologische studenten, die van Earth's onderwijs genoten hadden via de Chr. Studentenbeweging en zich zijn schuldenaars achtten, drong door tot drie, tevoren onbestegen en naamloze, bergtoppen in de Zuidelijke alpen. De hoogste, die ongeveer 8000 voet was, doopten zij: Mount Barth. Dit bezorgde de klimmers evenwel nogal wat last, toen zij tot de beschaafde wereld terugkeerden en hun verhaal aan een Anglikaansen aarts-deken vertelden. Want deze maakte hun op beledigende toon het verwijt: „Als de theologie een dergelijke hulde moet betonen, waren er dan geen goede theologen binnen de Engelse kerk? "!

Dit verhaal geeft een heenwijzing naar een andere echo van Barth's klokgelui, n.l. in de Anglikaanse kerk. Met name de oudere generatie der geestelijkheid staat óf onverschillig óf afwijzend tegenover wat zij de „Continentale theologie" pleegt te noemen. Zij vindt de leer van Barth hoogst onsympathiek. „Barthianisme — dit nieuwe soort Calvinisme — incorporeert alles, wat wij geleerd hebben te verfoeien", sprak onlangs een Anglikaanse bisschop.

Inderdaad is Barth's onderwijs in Brittannië slechts in zeer beperkte kring met sympathie ontvangen.

Geen wonder; men heelt daar ook geen „Algemeen weekblad voor Christendom en Cultuur". Vervolgens:

Ook in Nieuw-Zeeland heeft Barth's klokgelui in Anglo-Katholieke kringen slechts heel weinig positieve weerklank gevonden.

In Japan is Barth's invloed op de christelijke studenten, zoals onlangs op een internationale studentenconferentie bleek, van betekenis. Deze heeft er hier toe bijgedragen, dat studenten zich terugtrokken van actieve deelname aan sociale en politieke bewegingen.

Die Japanners hebben de consequentie eerder getrokken dan vele lezers van het „Algemeen Weekblad".

Prof. Visscher en de N.S.B.

Prof. Dr H. Visscher heelt in het „Gereformeerd Weekblad" geschreven over de toestanden in Duitschland. Het is van dien aard, dat het dagblad der N.S.B.ers zijn grootste vette letters gebruikte om het door te geven. We lezen van zijn hand via het „Nationale Dagblad":

Het komt mij voor, dat de zaak van Ds Niemöller van bijzonderen aard is. Er wordt met deze kwestie een geweldige anti-Dnitsche propaganda gedreven, waarvan ik de zuiverheid der bedoelingen betvirijfel. Ik geloof niet, dat Ds Niemöller in deze moeilijkheden zou zitten, als hij een principieel Calvinist was.

Zijn moeilijkheden schijnen mij toe te wortelen niet in Gereformeerde, maar in ongereformeerde overtuigingen. Het hedendaagsche Staatsbestel in Duitschland laat niet toe critiek te oefenen op politieke daden der regeering. Of de Duitsche regeering in hare eischen de grenzen, die Gods Woord stelt, te buiten gaat, dat kan ik niet genoegzaam beoordeelen, omdat ik er de gegevens niet voor heb.

DE TAAK DER OVERHEID.

Slechts vestig ik er de aandacht op, dat veel van hetgeen hier door de Overheid toegelaten wordt, ook niet in overeenstemming is met Gods Woord, terwijl ook van al wat zij doet, dit evenmin gezegd kan worden. Ik houd het met Calvijn, waar hij zegt, dat de Overheid hierop moet letten, dat zij niet door gestrengheid meer hindere dan geneze, noch ook, terwijl zij superstitieuselijk een naam van goedertierenheid zoekt, in zeer wreede vriendelijkheid vervalle, want door onmatige goedheid kan zij velen schaden.

En zoo herinnert Calvijn aan het gezegde: „Het Is kwaad te leven, onder een vorst, onder wien niets geoorloofd is, maar het Is nog veel kwader te leven onder een vorst, onder wien alle dingen geoorloofd zijn".

Welnu, in Duitschland is dat laatste zeker niet het geval en het eerste evenmin. Alleen maar de wet moet gehoorzaamd worden. Ik geloof niet, dat vidj het recht hebben dat laatste af te keuren. Dat de Overheid haar wakend oog gaan laat over de leering, die onder het volk gebracht wordt, is niet in strijd met Gods Woord. Of zij dit in Duitschland echter doet op een wijze, die in overeenstemming is met dat Woord, is een andere vraag.

Als men die wil beantwoorden, geloof ik, dat de Nederlanders wijs zullen doen, met eens eerst naar ziqhzelven te zien. Indien wi] dit eens deden, zou ons politieke leven, en zeker ook ons kerkelijk leven een ander aanzien krijgen dan het nu heeft. Leven wij hier niet, godsdienstig gesproken, onder een Overheid, die geen orgaan heeft overgehouden om God te kennen, noch ook om zich naar Zijn Woord te reguleeren? Daarom is hier alle propaganda geoorloofd, zelfs die van den Antichrist. Zijn wij daar nu beter mee en hebben wij daarom recht af te geven op onze Oosterburen? Dat geloof ik niet.

We zullen dit fraais niet weerleggen, in de dagen waarin dhr Bürckel aan Hitler bij wijze van verjaardagsgeschenk een Oostenrijk zonder kloosters belooft. Dat dergelijk geschrijf treurig is, behoef ik niet breed uiteen te zetten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1938

De Reformatie | 6 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1938

De Reformatie | 6 Pagina's