GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eerherstel.

II.

3. Van veel meer belang is echter het antwoord op de vraag of de Utrechtsche gemeente geheel aan Q^n) eisch(en) van de regeering heeft toegegeven. Dal is eigenlijk het punt waarom alles draait, t-n — zooals ik reeds te kennen gaf — moet het antwoord ontkennend luiden.

Ik wil hier twee vragen stellen en die achtereenvolgens beantwoorden:

1- Wat eischte de regeering?

2. Wal deed de gemeente?

net antwoord op de eerste vraag is te vinden in het Koninklijk besluit van 5 Juli 1836. Het eerste gedeelte daarvan bevatte een antwoord op ael adres vanwege de Amsterdamsche Synode in ^aart van dal jaar aangeboden; daarbij weraen de reeds bestaande gemeenten ^oor ontbonden verklaard. Van het twee­ de gedeelte is hier alleen hel daannönaS^aW' paalde van belang, n.l.:

„Dat wanneer in eenige pletAts een eenigszins aanmerkelijk aantal personen mogt zijn, welke een gemeente van de voornoemde afgescheidenen zouden wenschen te V o r m e n, ^) en toelating verlangen tot vrije uitoefening van hunne eeredienst in een daartoe bestemd gebouw, of bijzonder huis, dezelve personen, zich daartoe, met inachtneming van het bepaalde bij: art. 161 der grondwet, en met overlegging van de vereischte reglementen en kerkelijke organisatie, aan Ons zullen kunnen vervoegen, bij een door hen individueel geteekend adres, waarvan de naamteekeningen zullen moeten zijn gecertificeerd door den burgemeester, en waarbij ziji zullen moeten verklaren"

zelf te zorgen voor hun eeredienst en armen en geen aanspraak te maken op onderstand van hel Rijk of

„op eenige bezittingen, inkomsten of regten van de Hervortnde (Gereformeerde) kerk" enz.')

Wat dit laalstp betreft, reeds had de Amstepdamsche Synode (1836) in haar adres verklaard: „Wij wenschen op niemands bezittingen, inkomsten, regten of titels eenige inbreuk te maken."

Deze verklai-ing bevatte het besluit vroeg. dus zelfs méér, dan

Hel antwoord op de tweede.vraag kan gegeven worden door enkele punten in hel door de leden der gemeente onderleekende verzoekschrift naar voren te brengen. De onderteekenaars schreven:

„Z ij z ij n onderlina vereeniod in hetzelfde geloof, waarvan zij openbare belijdenis doen, met de van ouds bekende en ook door Uwe Majesteit erkende Formulieren van Eenigheid"....

„Ten gevolge van die geloofsvereeniging, zijn ziji in hunne consciëntie voor God verpligt, om ook gemeenschappelijk hunne Godsdienst uit te oefenen".... „De Formulieren van Eenigheid boven vermeld, houden zij in alle stukken en deelen voor de uitwendige kerkelijke eenigheidsbanden, als uitdrukking van hun gemeenschappelijk geloof....; terwijl door de verwerping der Formulieren ook hunne vereeniging ophcudt".

Zij verklaarden dan verder opzieners en diakenen gekozen te hebben, die zij aan Z. M. ter erkenning voorstelden. Zij hadden „tengevolge eener ondervinding vanruim driejaren" een huishoudelijk reglement opgesteld, waarnaar de opzieners zich bij de uitoefening hunner bediening hadden te gedragen en waardoor „hunne uitwendige kerkelijke handelingen volgens hunne Formiilieren van Eenigheid] geregeld worden". Zij verklaarden af te zien van aanspraken op eenige goederen enz. en zelf tê zullen zorgen voor het onderhoud van hun eeredienst en armen. Zij' vroegen:

„dat Uwe Majesteit ben volgens hunne Formulieren van Eenigheid, met hunne kerkelijke inrigting, als eene Christelijke afgescheiden Gemeente, .... in de burgerlijke maatschappij gelieve /toe te laten en/*) te erkenne n",

en verzochten tenslotte om met

„onze opzieners, als met ónze afgevaardigden te correspondeeren; hetwelk Uwe Majesteit nooit weigert aan de verkozene directie van tijdelijke en- aardsche genootschappen, die hunne erkenning in de burgerlijke maatschappjji van Uwe Majesteit vragen".')

Ik spalieei'de in beide overgenomen stukken verschillende uitdrukkingen, ten einde daar de bijzondere aandacht op te doen vallen.

Hel Koninklijk besluit stelde het vormen van een kerkelijke gemeente afhankelijk van 'sKonings toeslemming, na een daartoe kenbaar gemaakten wensch te verleenen.

In hel verzoekschrift van de leden der Utrechtsche gemeente wordt van zoo'n wensch niet gerept, en over het vormen van een gemeente kan geen enkel woord gevonden worden. Integendeel! Zij schreven: „zij zijn onderUng vereenigd". Die „vereeniging" bracht mede gemeenschappelijke godsdienstoefening. Den grondslag vormden de drie Formulieren van Eenigheid, de oude belijdenisschriften der Gereformeerde Kerken. Viel die grondslag weg, dan beteekende dat legelijkerujd het einde hunner j, geloofsver6eniging". Zij verzaakten dus niet, maar handhaafden tegenover den Koning ten volle hel „Gereformeerde" van hun „geloofsvereeniging" en ook die „vereeniging" zelf. Zij hadden reeds hunne „opzieners", ouderlingen en diakenen, gekozen. En eindelijk verklaarden zij, dal het bijgevoegde reglement was opgesteld, rekening houdende met een „ondervinding van drie jaren". Dat alles is toch wel het tegenovergestelde van een verzoek om een gemeente te mogen vormen. En dus ook allerminst een toegeven aan den eisch der „regeering".

Het Koninklijk besluit spreekt van een verlangen om „toelating tot vrije uitoefening van hunnen eeredienst".

Zij vroegen: „hen te ontheffen van dte nog altoos voortdurende belemmeringen hunner gemeenschappelijke openbare godsdienstoefeningen".

Wel hebben zij erkenning gevraagd. En Ds Scholte voegde er tijdens zijn samenspreking met den secretaris-adviseur Janssen aan het departement hel woord „toelating" bijl Maar dat veranderde niets aan hel karakter van hel verzoek, dat Zijne Majesteit hen als gemeente „in de burgerlij ke maatschappij geheve toe te laten en te erkennen".

Uitdrukkelijk werd hiermede uitgesloten de waag om toelating en erkenning als kerkelijke gemeente. Wie daaraan nog eenigen twijfel koesteren mocht, kan dien wegwerken met twee uitlatingen van Ds Scholte. In de „Aanmerkingen betreffende een geschrift, getiteld: Verslag van de Synode der Afgescheidene Gereformeerde Gemeente in Nederland, gehouden van den 17en November lol den 3den December 1840 te Amsterdam", schreef Ds Scholte (blz. 103) over „het reglement, waarmede de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Utrecht in de burgerlijke maatschappijn als een z e d e 1 ij k 1 i g c h a a m is toegelaten en erkend''. En nog weer in „De Reformatie, 2e serie, deel V (1843), blz. 211: „Eeni ieder weet, dat de afgescheidene gemeente te Ulrechl in de burgerlijke maatschappij als eene gemeente is erkend en toegelaten." Mi} dunkt, hier kan geen twijfel meer mogelijk zijn; in hel voorafgaande was gezegd, zij het met andere woorden: onze kerkelijke gemeente bestaat reeds ruim drie jaren, — wij vragen nu haar toelating en erkenning voor zoover het „burgerhjke" aangaat. Het is eenigermate te vergelijken met een tegenwoordige aanvraag eener vereeniging om rechtspersoonlijkheid.

Minder kon hel al niet, voor den toenmaligeni lijd. Want zelfs de „erkende kerkgenootschappen'" mochten in een of andere plaats geen tol haar tel behooren gemeente slichten, zonder daartoe vooraf 'sKonings toestemming gevraagd en verkregen te hebben.

Er werd een huishoudelijk reglement overgelegd. De Amsterdamsche Synode van 1836 was feitelijk daarin voorgegaan door als „reglement" de Dordlsche kerkenordening aan den Koning aan te wijzen. Er was echter geen, alle afgescheiden gemeenten bindende, kerkenorde; hel is voldoende bekend, dat daarover groole verschillen bestonden. De Utrechtsche gemeente legde de in het kerkelijke leven opgedane ondervindingen vast in een reglement. Wat was er tegen, dat het aan den Koning ter kennisneming toegezonden werd? Maar, ik zeide hel reeds, andere gemeenten waren haar daarin reeds voorgegaan. Indien men dal niet goedèkeuren wil, dan mag men dat niet aan de Utrechtsche gemeente als een bijzonderlijk haar treffend verwijt naar voreia brengen.

3. Thans (dit wat betreft het derde punt) over den naam, onder welke de Utrechtsche gemeente verzocht toegelaten en erkend te worden: „Chris-t lelijke Afgescheiden Gemeente". Inderdaad heeft zij daarmede den naam „Gereformeerd" losgelaten. Nu had de Amsterdamsche Synode (1836) reeds gezegd: „Wij wenschen op niemands bezittingen, inkomsten, regten of titels eenige inbreuk te maken". Daarmede was in feite reeds het woord „Gereformeerd" voor den toekomstigen naam prijs gegeven. Want men kan onder „titels" moeilijk iets anders verstaan dan de bekende namen van de „erkende kerkgenootschappen".

Maar ik wil dit laten voor wat hel moge zijn, en de aandacht er op vestigen, dal het standpunt der regeering omtrent den naam voldoende bekendi was uil hel Koninklijk besluit. Zij zou aan geea enkele afgescheiden gemeente den begeerden naam geven, denzelfden naam waarmede reeds vroeger en toen nog dikwijls de Hervormde Kerk genoemd werd. Wilden de afgescheidenen dus vasthouden aan dien naam, dan was het indienen van elk verzoekschrift overbodige moeite.

Het door Ds Brummelkamp voor de Haltemsche gemeente gereed gemaakte verzoekschrift *) is mij niet bekend. Ik weel niet of daarin de gewenschle naam gevraagd werd. Het blijft dus ook nog een open vraag, of in het Utrechtsche stuk „veelmeer gesproken wordt naar den zin des Gouvemements", zooals Ds Brummelkamp letterlijk schreef. Uit die mededeeling blijkt echter, dal men ook daar bereid was der regeering tegemoet te komen. De Utrechtsche gemeente moge dan den naam hebben laten varen, maar wal deed die naam ertoe, nu zij, zooals ik meen voldoende te ^liebben aangetoond, door de Formulieren van Ee'nigheid te stellen als de belijdenis van haar geloof, haar „Gereformeerd" z ij n volkomen handhaafde, van „hel hooge standpunt" niet afdaalde; nu zij, door van haar (driejarig) bestaan te getuigen zich kon blijven beschouwen als „de voortzetting van de aloude Gereformeerde Kerk".

Waarom de Utrechtsche gemeente, niettegenstaande zij inzake het beginsel geenszins had voldaan aan de door het Koninklijk besluit gestelde

voorwaarden, toch „de verzochte toelating" (Koninkhjk besluit 14 Febr. 1839) vra-kreeg?

In de nota, waaruit ik de in den aanvang geciteerde woorden aanhaalde, volgt op die woorden onmiddellijk: „maar het Adres is in dat opzigt zoo kunstig bearbeid, dat men met de hstige handelwijze van Scholte c.s. moet bekend zijn om zich daarvan te overtuigen, en dat de schijn geheel te hunnen voordeele is".

4. Met het bovenstaande is de onder 4 genoemde verandering van standpunt voldoende weerlegd. M.i. kan men de Ulrechtsche gemeente zulk een verandering niet ten laste leggen.

5. In de daarna volgende jaren ondervonden de niet „toegelaten en erkende" gemeenten vele moeilijkheden. 'Maar dat was niet een gevolg van de daad der Ulrechtsche gemeente, maar van de besluiten en gedragingen der regeering, die voordien eveneens de gemeenten moeilijkheden, schaden en lasten veroorzaakten.


1) M.i. moet, in verband met tiet voorafgaande, de nadruk op d i t woord vallen; op de ontbinding moest een (nieuwe) vorming volgen. De zaak werd door Dr Rullmann niet zuiver gesteld.

2) Het Koninklijlc besluit is volledig afgedrukt in „Hendrik de Cock" enz., II, blz. 213—217.

• 3) De tusschen / / geplaatste woorden werden later bij een samenspreking met den secretaris-adviseur Janssen door Ds Scholte toegevoegd.

4) Het adres is behalve in „De Reformatie" V (1839) blz. 185—189, ook gedrukt in „Hendrik de Cóck" enz. II, blz. 292—295.

5) Zie: Levensbeschrijving enz., blz. 139.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's