GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verkeerde vraag van den heer Grashoff.

Onlangs wezen we op een artikel, opgenomen in het „Leidersblad", van de hand van den heer Grashoff, rakende het verbond. Het „raakte" evenwel het verbond niet, het raakte immers kant noch wal. Van onderscheiden kant werden contra-stemmen beluisterd. Daarna gaf de heer Grashoff een nieuw artikel; geen der bezwaren werd weerlegd. Op dit tweede artikel reageert de heer H. Algra als volgt:

De heer Grashoff heeft in het Leidersblad een somber beeld gegeven van de gevolgen, die voor de Gereformeerde Jeugd voortvloeien uit de prediking der neo-verbonds-menschen. Die prediking moest óf tot oppervlakkigheid en werkheiligheid leiden óf tot wanhoop.

Hij gaf ook zijn eigen beschouwing en meende, de vastheid der verbondsbezegeling te moeten verzwakken, door den menschen voor te houden: denk er om, het was een feilbaar instituut en een feilbare ambtsdrager, waardoor gij den doop hebt ontvangen.

Wij hebben daartegen bezwaren ingebracht.

De heer Grashoff gaat daar met geen woord op in. In een tweede artikel beweert hij, dat wij het niet eens zijn met de prediking der neo-verbondspredikers, uitleggen als loochening van de beloften Gods. Deze redeneering gaat alleen reeds daarom niet op, dat wij nog nooit, van geen enkelen Gereformeerden predikant een prediking hebben gehoord als door den heer Grashoff werd geschilderd en er dus ook moeihjk adhaesie meer kunnen betuigen.

In dat tweede artikel heeft de heer Grashoff zijn eerste beschouwingen niet verdedigd of gehandhaafd, maar hij is met een nieuw verhaal begonnen. De neo-verbondspredikers zijn nu menschen, die in hun prediking v e r z w ij g e n, dat de genade partij culier is, al loochenen zij theoretisch die waarheid niet.

Natuurlijk kwam er op dergelijk geschrijf reactie. In een derde artikel gaat de schrijver nu citeeren uit verschillende brieven, die hij heeft ontvangen.

Sommigen hebben gevraagd: wie zijn die neoverbondspredikers, die zooveel kwaad onder de jeugd stichten ?

De schrijver antwoordt daarop niet. Met geen woord!

Hij blijft bij zijn meening, dat het glad verkeerd gaat in die kringen, waar de neo-verbondsmenschen de leiding hebben. Maar hij weigert een enkel geschrift of een enkel geval te noemen, waarmede hij zijn stellingen bewijst. En dat moest toch gemakkelijk genoeg zijn. Want zij, die door de neo-verbondsprediking zijn bedorven, kunnen geen zin meer zeggen, of het gaat over het verbond. Zoo constateert de heer Grashoff. Sommige briefschrijvers hebben hem, naar zijn zeggen, grof geschreven. Maar hij neemt in zijn edelmoedigheid het hun niet kwalijk. Zij „slaan slechts de toon aan, die zij zich week aan week in hun lijf organen hooren voorzingen". Ook nu

weer verzwijgt de heer Grashoff, welke lijforganen hij bedoelt.

Hoe hij zelf over de aan de orde gestelde vragen denkt, daarvan blijkt weinig in dit artikel. Inplaats van zijn eigen meening b.v. omtrent die ambtsdragers enz. te ontwikkelen, deelt hij nu mede, dat Prof. Aalders zijn autoriteit is. Zijn beschouwing loopt geheel met die van den professor parallel. En dus kan men in het boek van Prof. Aalders wel vinden, hoe de heer Grashoff denkt.

Na al deze wonderlijke redeneeringen en verklaringen komt dan tenslotte een klacht, dat hij in de pers te hard is aangepakt. En hij vraagt: kunnen wij niet anders worden?

De vraag is verkeerd gesteld. Hij moet vragen: kan i k het nu heusch niet anders doen? Moet hij die vraag bevestigend beantwoorden, dan zal hij beter doen, het voortaan maar heelemaal aan den Professor over te laten.

We verklaren ronduit, dat we in dezen leiders en leidsters niet meer toevertrouwen aan zulke leidingvan-leiders. Prof. Aalder's boek over het verbond acht ik in zijn exposé voor wat betreft de openbaringshistorische lijnen veelszins mooi en leerzaam. Maar dogmatisch is het onaanvaardbaar en op één punt rondweg bedenkelijk, het punt van de onderscheiding van wezen en verschijning des verbonds. Ik noem het bedenkelijk, ja, ongeoorloofd, het wezen der belofte te onderscheiden van de verschijning der belofte, het wezen van den eisch te onderscheiden van de verschijning van den eisch. En als 't m e e n e n s wordt (en dat schijnt zoowel dhr Grashoff als de voorzitter van den Jongelingsbond, die ook met prof. Aalders' boek zei in te stemmen te willen), dan verklaren we: in dezen achten we uw leiding voor onze kerken verkeerd. Het zijn altijd de Wederdoopers en andere mystieke ketters geweest, die tusschen wezen en verschijning van een Woord of van het Woord dualistisch onderscheiden hebben. De Reformatoren hebben er genoeg tegen gevochten.

Wat de heer Grashoff verder zegt over schrijvers, die in hun toon hun lijfblad schijnen te volgen, zegt niets: het schijnt hem te ontgaan, dat hij met zulke opmerkingen ook een enkel lijfblad volgt.

Het concilie van Trente.

Een enkele maal kwam het concilie van Trente onlangs in ons blad ter sprake; men denke aan wat dr de Bondt opmerkte, en v/at wij daartegen aanvoerden. Misschien zullen onze lezers nu te meer zich interesseeren voor volgend artikel van dr G. P. v. Itterzon in het weekblad „De Gereformeerde Kerk" (hervormd):

Het concilie van Trente.

De heer I. B. C. te H. ter H. vraagt: Ik heb jaren geleden in een oud theologisch boek gelezen over de gehouden concilies der Roomsche Kerk. Nu zou ik gaarne van U willen Vi? eten, of het juist is, dat de besluiten, die op het concilie van Trente zijn genomen, de Gereformeerden aanvankelijk zijn verdoemd, maar dat deze besluiten later herroepen werden. Ook zou ik nog willen weten, waarom dit concilie in Trente v/erd gehouden.

Antwoord. Het concilie van Trente heeft met groote tusschenpoozen vergaderd van 1545—1563 te Trente in Noord-Italië (Tyrol). Reeds vele jaren had Duitschlands keizer, Karel V, er vurig naar ver- - i langd, omdat hij hoopte, dat een groote kerkvergadering een verzoening tusschen Roomschen en Pro- i testanten zou bewerken, wat hem bijzonder van pas [• kwam. Om dezelfde reden was de Paus voor zulk een samenkomst niet weinig huiverig, daar hij voor den invloed van het Protestantisme op een concilie niet zonder reden bevreesd was. Hij trof het dan ook, dat de tijden voor hem gunstig waren en dat verschillende oorlogen van Karel V met Frans I van Frankrijk wettige hindernissen waren om bisschoppen uit de oorlogvoerende landen te zaam te brengen. Toen de Paus echter vreesde, dat Karel V zoo machtig was geworden, dat hij zonder den Paus met het Protestantisme zou kunnen afrekenen, werd in 1545 het genoemde concilie geopend. In Duitschland hadden de Protestanten gehoopt, dat het op Duitsch grondgebied vergaderen zou, doch dit wilde de Paus niet: de samenkomst moest geheel onder zijn invloed staan, d.w.z. zoo ver mogelijk naar Duitschland, maar toch ook weer zoo dicht bij Rome, dat hij door ijlboden geregeld van den loop der dingen op de hoogte kon worden gehouden. Deze opzet is geslaagd: Karel V, die een verzoening met de Protestanten begeerde, heeft 't verloren, want van meet af aan heeft deze vergadering een vijandige houding tegenover de Protestantsche leeringen aangenomen en zij kwam hierop nimmer terug.

In drie perioden heeft het concilie vergaderd. Allereerst zijn er onder Paus Paulus Hl van 1545— 1547 (of 1549) 10 zittingen geweest. De leiding berustte bij 3 pauselijke gezanten, kardinalen, die wisten te bewerken, dat er hoofdelijke stemming zou zijn. Dat was veel handiger dan wanneer ieder land één stem zou hebben uitgebracht, want dan was het niet zoo zeker geweest, dat de Paus had gewonnen. Nu kon dit al niet missen, want het grootste aantal bisschoppen kwam uit het Zuiden en stond onder den rechtstreekschen invloed van den Paus. Bovendien was er bepaald, dat in moeilijke gevallen de Paus zou beslissen, wat door middel van ijlboden op hun snelle paarden geen bezwaar opleveren kon. Voorts werd het concilie in commissies verdeeld en werd ieder onderwerp eerst in deze commissies doorgepraat en klaargemaakt; de leden wisten dan wat zij aan elkaar hadden en kwamen allen dan in de groote vergadering bijeen, dan was dit alleen maar voor den plechtigen vorm; er werd dan officieel gestemd en de leer werd vastgesteld. Zoodoende kwam niemand voor verrassingen te staan en werd de leer pas in behandeling gebracht, als van te voren vast stond. dat het standpunt van den Paus door het concilie zou worden ingenomen.

De eerste periode is de allerbelangrijlcste geweest. De drie eerste zittingen zijn niet van beteekenis geweest, maar de vierde was zeer gewichtig. Zij verklaarde, dwars tegen het Protestantisme in, dat de waarheid vervat is „in de geschreven boeken en in de ongeschreven overleveringen, die de apostelen uit Christus' eigen mond ontvangen hebben, of die de apostelen zelf ons, gedicteerd door den Heiligen Geest, als het ware van hand tot hand hebben overgeleverd." „Naast de Schrift dus de traditie, die niemand controleeren kan en die elke Roomsche, op gezag van de Kerk, blindelings als betrouwbaar en echt, zonder eenig onderzoek te aanvaarden heeft. Bovendien stelde deze vierde zitting vast, dat behalve de bekende kanonieke boeken van O. en N. Testament ook de apocriefe boeken van het Oude Testament bij het Woord Gods moesten worden meegeteld. Voorts was de Latijnsche vertaling van den Bijbel, de z.g. Vulgata, de authentieke en werd dus een vertaling (en een zoo gebrekkige!) gesteld boven het oorspronkelijke Hebreeuwsch van het Oude en het oorspronkelijke Grieksch van het Nieuwe Testament. En om de macht van de Kerk dubbel en dwars te verzekeren, werd ten slotte nog bepaald, dat alleen de Kerk kon beslissen wat de ware zin der Heilige Schrift was en haar rechte verklaring."

Rome had gelijk: als het op dit punt den slag gewonnen heeft, heeft het alles gewonnen. En als het Protestantisme hier maar een duimbreed toegeeft, is het al weg. Als naast de Schrift de traditie en boven die Schrift de Kerk met haar onfeilbare uitlegging wordt gesteld, is het Woord Gods van zijn macht beroofd. Dan winnen traditie en Kerk het, en wordt het licht des Woords gedoofd. Luther vdst het wel: Het Woord, en het Woord alleen. Zonder menscheUjke overleveringen, die het Woord „aanvullen". Alsof dat Woord Gods onvolmaakt was en nog aanvulling noodig had! Alsof er niet alles in te vinden was, wat voor onze zaligheid van noode is!

Toen eenmaal het concilie het typisch-roomsche pad was ingeslagen, was het niet moeilijk erop voort te gaan, en de Roomsche leeringen ten aanzien van de erfzonde, de rechtvaardigmaking en de sacramenten werden in de 5de, 6de en 7de zitting tegenover het Protestantisme geproclameerd. Geen rechtvaardigmaking door het geloof alleen, enkel om de verdiensten van Jezus Christus, zooals Luther dit als de heerlijkheid van het Evangelie op grond van Gods Woord had beleden, maar, echt-roomsch, werden de goede werken aangeprezen als middelen om onze gerechtigheid voor God te vermeerderen.

De 2e en 3e periode van het concilie zijn van minder belang geweest, omdat hierin de aangegeven lijnen met vaste hand werden doorgetrokken. De 2e periode (zitting 11—16) viel onder Paus Julius IH, van 1551—1552. In de 7e zitting was al over het sacrament in het algemeen en over doop en vormsel in het bijzonder gehandeld. Nu kwamen van de Roomsche sacramenten nog de mis, de boete en het laatste oliesel aan de orde. Daarna duurde het vele jaren, eer men weer samenkwam. De nieuwe keizer, Ferdinand I, bezorgde den Paus vele moeilijkheden: hij wenschte, dat vele misstanden zouden worden weggenomen, dat bij het Avondmaal de beker ook aan de leeken zou v/orden gegeven en het priesterhuwelijk zou worden toegestaan. Het was dan ook niet te vermijden, dat nog eenmaal, en nu voor den laatsten keer, het concilie bijeenkwam. Dit was de derde periode, 1562—1563 (zitting 17—25), waarin de laatste hand aan de versteviging van het Roomsche leergebouw werd gelegd en Paus Pius IV, de derde Paus tijdens de vergaderingen, liet vastleggen, wat Rome leert over priesterwijding en huwelijk, vagevuur en aanroeping der heiligen, beelden en reliquieën, monniken en aflaten. En toen in 1563 definitief een punt achter deze zittingen werd gezet, had de Paus er voor gezorgd, dat de 255 leden der vergadering, die er ten slotte waren (eerst had men lang moeten wachten, eer er eindelijk 30 leden bijeen waren), alle besluiten ter goedkeuring aan den Paus voorlegden, die ze ook alleen zou mogen uitleggen. Terecht is dan ook opgemerkt, dat hier al voorbereid is, wat in 1870 eerst klaar werd vastgelegd: de onfeilbaarheid van den Paus als Machthebber over de Kerk.

Vraagt inzender dus, of het concilie in later dage^ zijn vervloekingen van de Protestanten heeft herroepen, dan luidt het antwoord: stellig niet. Doelbewust heeft Rome zijn leersysteem opgebouwd en steen voor steen, leer voor leer op elkaar gemetseld. De perioden waren soms door vele jaren van elkander gescheiden, de pausen waren telkens verschillend, een korten tijd heeft men zelfs niet in Trente, maar in Bologna vergaderd, — maar steeds was er eenheid van gedachte en wil en met steun van de Jezuïeten heeft de Paus van a tot z zijn doel bereikt. Het Protestantisme werd afgeslagen en hoorde vervloeking op vervloeking over zich uitspreken. En waarom?

Omdat het vasthield aan Gods Woord alleen. Zonder menschelijke en kerkelijke en pauselijke overleveringen.

Omdat het vasthield aan de rechtvaardiging van den zondaar uit genade alleen, om de verdiensten van Jezus Christus aan het kruis. Zonder de werken der wet en zonder eenige verdiensten onzerzijds.

Omdat het vasthield aan de twee sacramenten, door Christus ingesteld en zooals zij waren ingesteld. Zonder vervorming. Zonder een misoffer. Zonder de vijf „sacramenten" die geen sacramenten zijn.

Omdat het een Kerk van kinderen wilde. Geen Kerk van knechten, van werkslaven, die verdienen moeten, wat zij tot in eeuwigheid niet verdienen kunnen.

De les van het concilie van Trente is dan ook deze: Protestanten, veracht de leer toch niet. Maakt ernst met uw belijdenis: anders verslapt ge en verwatert ge en zult ge uw leden bij honderden verliezen. Een Protestantisme, dat alleen maar „neen" tegen Rome zegt en verder niet weet, wat het wil, en gelooft, en belijdt, is een huis zonder fundeering. Het gaat zeker ten onder en het verdient dit ook.

Alleen Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken.

Dat Woord moeten wij onderzoeken en gehoorzamen, persoonlijk en kerkelijk. Het moet in eere komen en blijven ook in onze kerkelijke vergaderingen.

Het concilie is inderdaad van de grootste beteekenis voor de verharding van het Roomsche instituut en daarmee ook voor de afbakening van de grenzen tusschen dit instituut en de gereformeerde kerk.

De jeugd over zichzelf?

Het „Algemeen Weekblad" schrijft:

In de rubriek „Het Vrije Woord" in de H. P. is enige weken de middelbare school-jeugd aan het woord over zichzelf; met name over de vraag, of die jeugd nog enige geestelijke diepte heeft en zelfstandig denkt, of dat zij, naar een uitlating van een jongere, welke aanleiding werd tot deze serie reacties, slechts bestaat uit „een zeer kleine groep, die zelfstandig denkt, en voor de rest dégénéré's en sportmaniakken". Uit enkele dezer brieven geven wij hier een citaat.

„Volgens mij wordt het niet-onafhankelijk en onzelfstandig denken in de hand gewerkt door verschillende organen van de moderne cultuur. Radio, pers, film, etc. werken er aan mede om iedereen volgens bepaalde lijnen te laten denken. — Op 't laatst denkt de jeugd niet meer, doch laat voor zich denken. Ook is het een feit, dat de overladen leer-programma's ons veel te veel leeren, waardoor we van alles slechts een oppervlakkig beeld krijgen. Doch het blijft een feit, dat iemand, die denken Vifil, dat ook kan, en dat iedereen, die wil lééren denken, alle middelen daarvoor ter beschikking staan. Een juist opvoedingssysteem zou ons leeren, die middelen op te zoeken en te gebruiken, en zou ons de w i 1 geven, ze op te zoeken. Doch het is niet aan ons, onzen ouders en leeraren te leeren, hoe ze ons moeten opvoeden".

„Ook ik heb me vaak geërgerd aan mijn medescholieren, aan de meisjes om haar behaagzucht, aan de jongens om hun liederlijke taal over de meisjes en hun eeuwige sigaret. Het is begrijpelijk, dat men zich na een fuif afvraagt, of er nu werkelijk niets beters in de jeugd leeft dan dit vooze gedoe. Maar ga nu eens na, hoe het komt, dat de tegenwoordige jeugd over het algemeen zoo weinig belangstelling heeft voor andere dingen. En dan lijkt het mij, dat de fout niet dadelijk bij den scholier moet v/orden gezocht, maar dat de school tekort schiet. Want het percentage der leeraren, die behalve leeraar ook nog een oudere vriend voor hun leerlingen zijn, is uiterst klein. En juist in zijn schooltijd heeft de scholier behoefte aan oudere vrienden."

i.Wij, jeugd, zijn innerlijk ernstiger in ons denken, wanneer onze gedachten gaan naar de erfenis, die wij van de ouderen zullen ontvangen, t.w. een oud, verrot Europa. In vuur en vlam. Liegend en bedriegend. Een chaos. Wat kimnen wij doen? Wij, die leven van den eenen dag in den anderen? Een toekomst bestaat voor de meesten niet. De panische angst voor werkloosheid heerscht in ieder van ons. Het leven der moderne jeugd is als... hot jazz. Het geheel vormt alle problemen. En daar, waar de klanken even harmonisch samengaan, lijkt het, of de innerlijke snaar, bij het nadenken over een probleem, een ziel even raakt. Maar dan weer, als de muziek overgaat in een v/ilde cadans, schijnt het, alsof de jeugd de moeilijkheden in leven en denken wil ontloopen, omdat zij angstig is en in een wilden roes verstrooiing voor haar gedachten en problemen zoekt. Het plotseling afbreken geeft verwarring, evenals het treffen van dieper nadenken op een probleem of gedachte. Vertwijfeling, verwarring en ontgoocheling, dat is de lijn, waarlangs de jeugd van heden leeft."

Het zou interessant zijn te weten, hoeveel van deze uitingen werkelijk door „middelbare schooljeugd" is geschreven.

Het laatste zinnetje lijkt me het mooiste van alles.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's