GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aan een jongeren tijdgenoot,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan een jongeren tijdgenoot,

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

No. 1.

Amice,

In het eerste nummer van „De Reformatie" — 24 Sept. 1920 — heb jij een beurt gehad. De toenmalige ds J. C. Rullmann schreef je een brief, naar aanleiding van het heengaan van ds J. C. Sikkel.

Sindsdien is je correspondent zelf van ons genomen. En de correspondentie met jou is gestaakt. Hoe dat zoo gekomen is, weet ik niet, en het doet er ook niet toe. Maar onze redactie van tegenwoordig wou wel, dat de brieven werden hervat. Ze oordeelde, dat jij daar wel voor voelen zou, en doet maar net, of jij niet Intusschen ruim 19 jaar ouder bent geworden.

Ik wil 't wel probeeren; en als je soms bang bent, dat de correspondentie wat al te zeer van één kant komen zal, kun je me altijd ook van jouw kant schrijven. Je moet dat dan doen met gebruikmaking van 't adres van de redactie, want ik ben voorloopig niet van plan, mijn naam te noemen. We kunnen onze correspondentie beter „onpersoonlijk" houden voorshands; ze zeggen van jou, dat je wel eens te veel op personen let, of — te weinig. Ik weet niet, of dat waar is; en in elk geval geloof ik, dat jij op dit punt geen ander type vertoont, dan ik zelf en mijn kornuiten, toen wij nog in onze eerste jeugd waren. Maar goed, laat maar loopen. In elk geval zullen wij probeeren, met elkaar te praten zóó, dat de namen er niet toe doen.

Als pseudoniem heb ik gekozen: Adolphus Venator. Bij dat „Adolf", hier op z'n latijnsch gezegd, hoef je niet aan eenigen buurman van over de grenzen te denken; en bij dat „venator", hetwelk zooveel als „jager" beteekent, eerst heelemaal niet. Aan hem niet, noch aan eenigen Nimrod van geregistreerd formaat. Och nee, ik dacht, toen ik dien naam voor onze correspondentie koos, alleen maar aan een opmerking, die Philalethes — compagnon in het dragen van een verzonnen naam — maakt in wat deftigUjk genaamd wordt: de Eerste Samenspraak van het „Examen van het Ontwerp van Tolerantie, om de Leere, in de Dordrechtsche Synode, Anno 1619, vastgesteld, met de veroordeelde Leere der Remonstranten te vereenigen, voorgesteld in eenige Samenspraken, door een Genootschap van Voorstanders der Nederlandse Formulieren van Eenigheid geschreven, tot versterking van de Liefhebbers der Waarheid, om door de vleijende naamen van Liefde en Verdraagzaamheid van de Suiverheid des Euangeliums niet afgeleid te worden", — hè hè, ik ben er. In deze eerste samenspraak zijn er vijf aan bod:

Orthodoxus, een Regtzinnige;

Pantanechomenus, een Alverdragende, zoo iets als wat je tegenwoordig Multatuli noemt, als je deftig doen wil, en dus een bok schiet; want de naam beteekent: vóór alles rust!

Adiaphorus, een Onverschillige;

Philalethes, een Waarheidlievende, dat schijnt nog weer wat anders te wezen dan een Regtzinnige; en:

Euruodius, een Breedenweghoudende, hetgeen met cultuur niets te maken heeft, weshalve ik, beducht voor misverstand, dezen naam niet wilde kiezen.

Welnu, Philalethes is het, die ergens, 't is op pag. 216, den naam van Adolphus Venator noemt, 't Is heusch niet meer dan toeval, dat hij nou net precies een citaat van Doctor Trigland ten beste geeft, Trigland, dien onze redacteur nog al eens ten tooneele gevoerd heeft. Onze vriend Philalethes was n.l. op de ketting gesprongen, omdat mijnheer Pantanechomenus, die er op stofte, dat ie zich nooit kwaad maakte, blakende immers van al-verdraagzaamheid, geprobeerd had, Trigland voor 't karretje der irenische broeders te spannen. Had Trigland niet in 1615 een tractaat geschreven, opgedragen aan de voorgangers van Burgemeester de Vlugt, en handelende over „de waare Moderatie en Verdraagsaamheid, die tot behoudinge van de Waarheid en Vreede in de Gemeinten Christi na Godes Woord onderhouden moet worden"? En had niet deze Trigland 4 proposities of stellingen over den vrede gegeven? En was niet de tweede van deze 4 stellingen precies naar den smaak van den irenischen Pantanechomenus geweest? Stond daar niet, dat men „om verscheyden manieren van eenige leerpointen te verklaren, ofte om verscheyden uytleggingen der Heilige Schrift, die met de Analogie des Geloofs niet en strijden, geen twist en moet maken, erkennende gaerne de gaven, die God de Here andere in 't bequamelijk te leeren, ende de Heilige Schrift te verklaren, medegedeelt heeft"?

Ja, 't stond er heusch, en Pantanechomenus was er erg mee in zijn schik.

Maar Philalethes slaat hem 't Trigland-citaatje gauw uit handen: je ziet, amice, dat er — behoudens 't samen spreken — niets nieuws is onder de zon. Wat wou u, meneer, zoo vraagt Philalethes, wou u Trigland voor uw syncretisme laten pleiten? 't Zal niet gaan: lees maar eens de vierde these van den goeden man, want daarin „leyt de knoop":

„dat men alle den raadt des Heeren, suyverlyk, eenvoudelyk ende duydelyk leerende, alle valsche leeringen ende uytleggingen der Heilige Schrift, die met de Analogie des Geloofs stryden, ernstelyk met Gods Woort moet wederleggen: ende den genen die se verdedigen, dryven ende anderen soeken in te scherpen, in Gods Gemeynte niet en behoort te lyden"! O zoo! Je kunt, zoo wil Philalethes maar zeggen, je kunt in de kerk wel polyanechomenus, maar niet pantanechomenus wezen: je kunt wel veel verdragen, maar niet alles. Zeker, er komt veel vanzelf op z'n pootjes terecht, en je moet in de kerk elkaar niet kapittelen om een anderen aanpak van de kwesties. Maar als 't om fundamenteele stukken gaat, dan moet je bedenken, dat als één schakel losgemaakt is, heel de keten „ter neder valt". Wie de genadige verkiezing prijs geeft, loochent ook de zekerheid der zaligheid en de hoop der kinderen Gods; hij moet den mensch tot oorzaak van eigen zaligheid verklaren (de „vrije" wil!); hij moet de bedorvenheid des menschen verzwakken, maar dan meteen Christus' beteekenis verkleinen; en dat beteekent: 't fundament van het christendom omver stooten.

En dan volgt:

„Dit heeft Adolphus Venator wel gemerkt, die welke zeyt: dat die Leere die de zaligheyt bint aen de kennisse Christi, ende de werken der Heidenen verklaert voor Gode zonden te zyn, hangt aan de Leere van de Px*aedestinatie."

Amice, vergis ik me erg, als ik aanneem, dat je van de catechisatie, de J.V. en de M.V. (want ik denk ook aldoor aan je meisje, en aan je zuster) nog genoeg weet, om Venator te kunnen vatten? Je begrijpt nu mijn pseudoniem wel, is 't niet? En anders moet je maar denken aan de bekende uitspraak, die ook al in Philalethes' mond is: „Vangt ons de Vossen (zeyt de Bruydegom der Gemeynte Christus) de kleyne Vossen die de wynbergen verderven".

Zal dit laatste werk goed gebeuren, dan moet er systeem in zitten. Strooptochten zijn per slot van rekening toch maar gelegenheidstochten en stroopers zetten hier en daar 'n enkel vossenvalletje uit. Meer niet. Maar de jacht, die den wijngaard sparen wil, moet niet maar een enkel vosje vangen, dat je zelf voor de beenen loopt, maar liefst alle vosjes, die schadelijk zijn voor de opbrengst van den wijngaard. Zoo moet je b.v. tegenwoordig een klopjacht tegen onzuivere polemiek, hoe nuttig ook op zichzelf, vooral niet beschouwen als een systematisch vangen van die vossen, die een wijngaard bederven. Want de valsche ireniek is ook onder de schadelijke gedierten. Pantanechomenus werd altijd erg kwaad, als de vossen de teere plant van Trigland's stelling-nummer-twee loswoelden; géén polemiek, zei hij dan! En alle toleranten-van-occasie hielpen het hem zuchten! Maar Philalethes had hem toch maar in 't vizier: meneer Pantanechomenus maalde er niet om, als het nuttig gewas van propositie-nummer-vier er aan ging. Toen was 't zijn beurt, te klagen: hij zei niet: geen polemiek, en evenmin: geen ireniek, maar: geen duivel, geen wereld, en geen eigen vleesch, nóch in de polemiek, noch in de ireniek.

Hoe langer ik er over nadenk, hoe meer ik schik krijg aan den naam, waaronder ik je zoo af en toe, hoe vaak weet ik natuurlijk nog niet, hier hoop te ontmoeten. Ik hoop, dat je mee helpt jagen, jonge vriend; maar dan niet bij occasie!

En nu, voorloopig goeien dag. Steeds graag,

t.t.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

Aan een jongeren tijdgenoot,

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's