GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rondom de Staten-berijming van 1773

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom de Staten-berijming van 1773

Kan men de Psalmberijming Reformatorisch noemen?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kan men de Psalmberijming Reformatorisch noemen?

(III)

De periode van 1763 tot 1780 (in dit laatste jaar begon de noodlottige vierde oorlog met Engeland:1781 slag bij de Doggersbank!) was een tijdvak van groote welvaart. Men heeft dit tijdvak wel eens aldus beschreven:

„Ons volk geleek op een welgestelden rentenier, die zijn koetjes op het droge heeft en in kalm zelfbehagen _om zich heen ziet naar het woelen en werken van minder gegoede buren."

Ons land was in den neergang, ondanks alle welgesteldheid. Ja, men was nog wel rechtzinnig. Maar de pit, de gloed was eruit. De verstarring was gekomen, de veruitwendiging, de reformatie was doodgeloopen üi het slop. Reeds in 1669 had de Leeuwarder predikant Witz hierop gewezen in zijn: „Twist des Heeren met zijnen Wyngaart, Deselve Overtuigende van Misbruick zijner weldaden. / Onvruchtbaarheid in 't goede. / En al te dertele Weelderigheid, " Scherp wees hij toen reeds de vele gebreken aan bij staat en kerk, hekelde vooral de verslapte tucht, de tyrannie van de magistraten en de alom doordringende en vaak onbestreden ketterijen. Krachtig wees hij in zijn boek, dat door de theologische faculteit van Franeker was geapprobeerd, op den dreigenden toorn des Heeren tegen Zijn ondankbaren wijnstok, die stinkende druiven voortbracht, tegen Zijn kerk, die almeer leek op de gemeente van Laodicea.

In 1773 waren dfe symptomen, door Witz aangewezen, in minstens even sterke mate aan te treffen. Reeds stak rondom de storm op. In Amerika zou spoedig de vrijheidsoorlog uitbreken. In Frankrijk nam de ontevredenheid tegen het corrupte hof hand over hand toe, mede dank zij smaadschriften tegen het vorstenhuis. Het was nóg de tijd van de verlichte despoten: Frederik II van Pruisen, Maria Theresia van Oostenrijk, Katharina II van Rusland. Maar straks zou de fransche revolutie de wereldsituatie beheerschen. En dan zou blijken, dat in Nederland de dijken ondermijnd waren, dank zij de onprofetische en ongebroken houding van Neêrlands kerk. 's Heeren oordeelen keerden zich tegen Zijn wijngaard....

Doch juist het typeerende van den tijd vóór de fransche revolutie was, dat men van geen oordeel Gods over alle zelfgenoegzaamheid en slapte wilde weten! Ondanks alle orthodoxie had men de gedachte aan een God, Die toornt en oordeelt, langzaam uit zijn denken gebannen.

De steeds actueele vraag: is er verbondswraak in het nieuwe verbond? werd in dien tijd al meer met: NEEN! beantwoord. Van menschenoonstruoties uit was men begonnen de Schriften te lezen. En zoo deed de deformatie haar intrede, zoo werd er al meer een deksel op de oogen gelegd bij het lezen der Schriften.

Het Oude Testament met zijn wet, verbondswraak en dreigingen ging men als minderwaardig beschouwen. Den toorn Gods tegen de kerk vond men een passend element in de joodsche religie, doch in de christelijke religie moest toch de liefde Gods op den voorgrond staan.

Een gevolg van deze gedachten, voortkomend uit allerlei remonstrantsche, ooccejaansche en rationalistisch-bijbelcritische theorieën, was, dat men eigenlijk niet wist, wat men moest aanvangen met vele psalmen, die spreken over Gods wraak, die roepen om recht voor de verdrukte kerk. Psalmen, waarin de bidder smeekt om Gods oordeel te zien over de vijanden der kerk, pasten toch kwalijk, zoo vond men, bij devijandsliefde, die de bergrede predikt.

Van Iperen, n, 45 geeft ronduit toe, dat hij liever psalm 61 (Wil o God mijn bede hooren) en psalm 84 met de gemeente zingt dan psalm 60 (O God, hoe hebben wij getreurd) en psalm 83 (Zwijg niet, o God, houdt U niet doof). En dit niet om de melodieën. Maar om den inhoud van psalm 60 en 83. Die is hem te joodsch. En hij acht, dat dit in de eerste christelijke kerk ook zoo was, „daar alles nedrigheid, zelfsverloochening en vyandsliefde ademde".

Ziedaar de géést, waaruit de psalmberijmers en psalmkiezers leefden! Totaal onreformatorisch was deze geestesgesteldheid. Openbaring laat ons zien, dat juist de kerk de wraakpsalmen zingt. Denk aan de zielen onder het altaar: penb. 6 : 10 en 16 : 7! En hoe klinkt de psaltertaal door in art. 37 der N.G.B.: un zake die nu tegenwoordiglijk door vele reehteren en overheden als kettersch en goddeloos verdoemd wordt, zal bekend worden de zake des Zoons Gods te zijn en zij zullen de schrikkelijke wrake zien, die" God tegen de goddeloozen doen zal, die hen getiranniseerd, verdrukt en gekweld zullen hebben in deze wereld. Mag de kerk daar niet van zingen? Moet de kerk-onderhet-kruis niet met vreugde naar het psalmboek grijpen, óók om de wraakpsalmen en de beden om recht te zingen, opdat zij leere te volharden om zoo met Christus te regeeren?

Christus te regeeren? Zóó zagen de reformatoren de psalmen: het waren liederen die pasklaar waren voor de kerk in de zestiende eeuw. De opschriften, die Beza en Marot boven hun berijmingen zetten, deden ook klaar voelen aan allen die den psalm gingen asmheffen: dit is Gods Woord voor de kerk in het heden! De Souterliedekens voor en na de reformatie ademden — in opschrift en berijming — denzelfden geest.

Maar — hier teekent van Iperen als tolk van velen juist protest aan! Men bracht, schampert hij, zelfs den 19den psalm met Christus in verband, „welken de Heer Coccejus niet eens, tot de dagen van het Nieuwe Testament heeft weeten te brenge n". Zoo'n kleine opmerking spreekt boekdeelen: ewust wordt hier een stuk openbaring als niet passend bij het „christendom" uitgeschift, zelfs tegen Paulus in Rom. 10 : 15 in! Neen, zoo oordeelde men, het was onjuist van de kerk uit den reformatietijd, dat ze den inhoud van den psalmbundel op haar eigen kerkhistorie toepaste, ja alleen psalmen wilde zingen. Die psalmen waren immers wel eerbiedwaardig, maar toch veelszins onbruik­ baar. Waarlijk, aldus van Iperen, bij deze onjuiste „begrippen, schynen de Heeren van Nyveld, Uitenhove, Dathenus, Marnix en anderen van de eerste Psalmberymers gebleeven te zyn: oe zeer de Lutheraanen en Doopsgezinden een ander spoor hielden, en, benevens de Psalmen, ook Geestelyke Liederen gebruikten" (I, 96, 97). Het blijkt uit een dergelijk spreken hoe ver men van Calvijn afstond! En niet alleen van Galvijn!

Een gevolg van de doorwerking van deze gedachten is geweest, dat de drie ber ij mingen, waaruit de commissie voor de psalmberijming moest kiezen, gemaakt waren door menschen, die innerlijk vreemd stonden tegenover veel Woorden des Heeren, die ze in de berijming moesten weergeven. Hoe kon het ook anders! Men minde vrede en aangename rust en sprak tot de profeten: spreek ons van zachte dingen. En dan psalmen van strijd en oordeel berijmen? Het gevolg was, dat men zijn kracht zocht in bombastische spreekwijzen; men wilde ook eens over der strijd der kerk en het oordeel Gods dichten, Maa, r ach hef lééfde niet; want men was niet gewend om bijbel^ te denken; nocih minder te dichten.

Als voorbeeld van een dergelijk bombastisch misbaksel noemen we Psalm 94 : 2, waarin Voet aldus het roerend „hoelang, Heere!" berijmde:

Hoe lang, HEER, zullen dan de boozen, Hoe langen tijd de goddeloozen Nog hupp'len, vol van d a r t' 1 e vreugd. En laster braken op de deugd. En spreken, als in zegepraal. Baldadig d' allerhardste taal?

Commentaar is hier eigenlijk overbodig. Hier sprak een dichter, die geen strijd kende. Zeker geen kerkstrijd. De werkers der ongerechtigheid, de k e r k - vijanden zijn, moralistisch, dartele baldadige lasteraars van de deugd geworden! Zoo werden de kerkliederen nog voor den meest verlichten humanist aanvaardbaar.

En hadden nu de psalmkiezers maar oog gehad voor de slapheid en den geforceerden bombast van de berijmingen, waaruit op hoog gezag een keuze moest v/orden gedaan. Maar helaas, ze waren met eenzelfden geest besmet.

C. V. d. WAAL.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Rondom de Staten-berijming van 1773

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's