GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 240

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 240

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

doen" buiten toepassing werd gesteld. Op de grondslag van deze correspondentie werd met de Minister mondeling overleg gepleegd. Daarbij bleek, dat bij de Minister wel bezwaar bestond tegen de buitentoepassing-stelling zonder meer van artikel 16, lid 2, al meende hij aan het bezwaar op minder volstrekte wijze wel tegemoet te kunnen komen. Van de zijde van de Vrije Universiteit werd men door een en ander versterkt in het standpunt dat de zaak voor zó overhaaste behandeling niet rijp was. En de Minister deelde aan de Kamer mede, (Nota van 12 oktober), dat hij op grond van de resultaten van het overleg meende op dit ogenblik nog geen wijziging te moeten voorstellen. Vanuit de Kamer kwam toen een door enkele leden van de R.K. en van de P.v.d.A. fractie met de heer Tilanus (die echter bij de mondelinge behandeling zich van het amendement distantieerde) ingediend amendement, dat eenvoudig de in artikel 15 gemaakte uitzondering voor de faculteiten der godgeleerdheid aan de bijzondere universiteiten schrapte, dus overigens de wet daarop zonder meer van toepassing verklaarde, met de in de „Overgangsbepalingen" opgenomen bepaling dat het bestuur van de vereniging of stichting waarvan de bijzondere universiteit uitgaat kan verklaren, dat zij voor het onderwijs in haar faculteit dan wel voor een gedeelte daarvan niet voor erkenning en bekostiging in aanmerking wil komen. Over dit amendement Stokman c.s. is in de Kamer uitvoerig gedebatteerd. Het slot 3184

is geweest, dat het werd ingetrokken na aanneming van een motie van de heren Bruins Slot c.s., waarbij de Kamer, in principe aanvaardende dat subsidiëring van de theologische faculteiten aan de bijzondere universiteiten mogelijk behoort te zijn, de Minister uitnodigde zo spoedig mogelijk een wettelijke regeling voor te bereiden. Het lijkt aangewezen om, nu enerzijds in het verleden steeds de theologische faculteit van de bijzondere universiteiten buiten de hoger-onder wijs wet is gehouden, anderzijds thans op de valreep van de totstandkoming van de wet met zoveel gemak over het betrekken van deze faculteiten in de wet is gesproken, vast te stellen waarop de uitzondering tot dusverre heeft gesteund. Men moet daarvoor teruggaan tot de wijziging van de hoger-onderwijswet-Kuyper, waarbij voor de bijzondere universiteiten de effectus civilis werd verkregen. Toen is de theologische faculteit buiten toepassing van de wet gelaten met slechts déze uitzondering, dat voor de vraag of aan de voor de effectus civilis der andere faculteiten gestelde eis, dat de universiteit ten minste drie faculteiten zou hebben, de theologische faculteit zou mogen meetellen. En de grond hiervan was, dat men uiteraard voor het verlenen van de effectus civilis bepaalde eisen moest stellen ter waarborging van de deugdelijkheid. Onder die eisen nu was (artikel 186e), dat men zich voor de examens als minimum moest conformeren aan de regeling voor de betrokken faculteit aan de openbare universiteiten, en voorts ook (artikel 188), dat bekrachtiging zou nodig zijn van de benoeming van hoogleraren die niet in het bezit waren van een doctorale graad in hun faculteit, verkregen aan een rijksuniversiteit of aan een ten deze effectus civilis genietende bijzondere universiteit. Vooral het eerste was voor de theologische faculteit onaanvaardbaar; immers, de faculteiten der godgeleerdheid aan de rijksuniversiteiten waren, al bleef tenslotte de naam behouden, bij de wet van 1876 in wezen in faculteiten van godsdienstwetenschap omgezet; de gehele opzet van het onderwijs werd daardoor bepaald, gelijk dan ook, ter tegemoetkoming aan de behoeften der kerkgenootschappen, het instituut van kerkelijke hoogleraren en seminaries aan die faculteiten was opengelaten. Die wet van 1876 is mede de aanleiding geweest tot de oprichting van de Vrije Universiteit, opdat weder een faculteit der godgeleerdheid zou mogelijk worden, welke die naam met recht mocht dragen. Aldus liepen de theologische faculteiten der rijksuniversiteiten en de Vrije Universiteit te zeer uiteen dan dat het patroon van de eerste voor de laatste, ook niet als minimum, kon worden aanvaard, i) Toen in 1947 de subsidiëring van de bijzondere imiversiteiten aan de orde kwam, vielen de theologische faculteiten automatisch daarbuiten, èn omdat het subsidie aan de „aanwijzing" werd vastgeknoopt èn omdat het subsidie werd opgenomen in hoofdstuk V, titel 2 „Van de bijzondere universiteiten", welk hoofdstuk naar de in 1904 opgenomen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

VU-Blad | 252 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 240

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960

VU-Blad | 252 Pagina's