GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 28

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 28

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

ONZE MENSEN EN DE VU octor Johannes van der Zouwen is dertig jaar, hij doceert aan de Vrije Universiteit

methoden en technieken van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek en hij promoD veerde onlangs (om precies te zijn op 6 februari jl.) op een proefschrift over: ,,De gereformeerden en de Vrije Universiteit", — en dit laatste is reden voor ons een gesprek met de heer Van der Zouwen te voeren. Hoe bent u eigenlijk gekomen tot een wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen de V-U. en de mensen die deze universiteit steunen, ,,onze mensen" zoals ze in de wandeling nogal eens genoemd worden? Was u bijvoorbeeld als kind al gefascineerd door 't V.U.-busje op de schoorsteenmantel. . . ? Nee nee, er zit geen jeugdsentiment achter, we zullen thuis wel zo'n busje gehad hebben, maar ik kan het me niet voor de geest halen. De zaak is voor 't eerst ter sprake gekomen in, ik meen april 1963, tijdens een stafvergadering van ons instituut. Mijn promotor, professor G. Kuiper Hzn., vroeg op een gegeven moment: weten jullie misschien iemand die belangstelling heeft voor een onderzoek naar de band tussen de V.U. en het gereformeerde volk.-* Tussen haken, die term ,,het gereformeerde volk" is natuurlijk moeilijk hanteerbaar, want wie horen er precies bij ? In mijn boek heb ik me bepaald tot leden van de gereformeerde kerken, die maken trouwens het leeuwenaandeel van de contribuanten en leden van de V.U. uit. Maar goed, we gingen het lijstje namen van afgestudeerden eens na en, om kort te gaan, toen kreeg ik het idee dat zo'n onderzoek misschien wel wat voor mij was. Om te beginnen heb ik toen contact opgenomen met de heer P. Faber, die zat met het probleem van de verzwakking van de band tussen de V.U. en de mensen in het land. Als 't er op aan kwam, functioneerde die band alleen als: contributiebetalen. Bovendien waren er veel bedankjes, soms met redenen omkleed, soms gewoon uit kwaadheid, maar ze getuigden in geen geval van echt meeleven, want anders loop je er bij 't eerste het beste dat je niet bevalt niet uit. Het contact met de proffen was ook minder, die gingen niet meer zo graag en gul het land in als vroeger en omgekeerd als ze het deden, kwamen maar weinig mensen naar ze luisteren. Het bezoek aan vergaderingen was slecht. In mijn proefschrift geef ik een paar cijfers over het bezoek aan de V.U.-dagen. Overigens is dat nooit overweldigend geweest. Kijk maar: op de jaarvergadering van 1884 is 23 procent van de leden aanwezig (135 van de 582) en op de jaarvergadering van 1967 is dit gedaald tot 4 procent (336 van de 8400 leden). En van de aanwezige leden behoorde een aanzienlijk deel tot hen die door functie of ambt nauw bij de universiteit betrokken zijn. De heer Faber had er eens met professor Kuiper over gepraat, zo kwam de zaak op de stafvergadering en zo kwam ik weer bij de heer Faber en later natuurlijk bij zijn opvolger, de heer H. Rudolphi, terecht. Wat heeft u bij uw onderzoek direct geboeid? Tja, dat is moeilijk te zeggen, je wordt telkens door andere aspecten geboeid. Je gaat ook' anders tegen bepaalde dingen aankijken. Eerst zag ik het zó, dat was in 1964, dat de financiële steunverlening de eigenlijke band met de V.U. vormde en dat de rest u weet wel, praten over innerlijke verbondenheid en dergelijke nu ja, dat dat allemaal maar wensdromen waren. Maar daar ben ik van teruggekomen. Met die Kernvraagstukken-avonden is een geweldige goeie greep gedaan, — die forumavonden hebben mij duidelijk gemaakt dat er echt iets méér is dan een louter financiële band, een verplichting van zo en zoveel gireren en daarmee uit. Op die bijeenkomsten is het karakter van die band met de V.U., die je anders niet of nauwelijks kon waarnemen, duidelijk naar voren gekomen.

Dr. i. van der Zouwen

te maken met de uitbreiding van het aantal contribuanten, onder wie er steeds meer zijn die niet rechtstreeks bij de V.U. en de oprichting van de V.U., betrokken waren. Och, die mensen zijn best bereid een bedrag van zeg 5 gulden per jaar te betalen, maar de eis van 25 gulden, nodig voor het lidmaatschap, ervaren ze als een hinderpaal, want zo direct is hun betrokkenheid met de V.U. niet. In de tweede plaats moet het wervingsapparaat — sorry voor dit woord dat misschien goed op z'n plaats is in mijn studie maar minder in dit gesprek —: in de tweede plaats moeten dus de mensen van de organisatie zich richten tot mensen die zich niet spontaan hebben opgegeven als lid en mensen die dat alsnog spontaan doen, zijn met een lantaarntje te zoeken. Immers, en dit in de derde plaats, financiële steunverlening heeft een sterk traditioneel karakter, je laat het zoals het is, je krijgt je acceptgirootje, wat zou je je nog op de hals halen ? Of de kwestie dat de V.U. nu subsidie krijgt, nog meespeelt.' Stellig, en bovendien zijn de objecten van de steunverlening niet altijd duidelijk geformuleerd en gemotiveerd. Nog iets. Ik zei zonet iets van 5 gulden per jaar geven. We mogen natuurlijk niet vergeten dat mensen die zich vlak na de oorlog als contribuant voor dat bedrag opgaven, in feite toen net zoveel voor de V.U. over hadden als mensen die nu 25 gulden geven (geldontwaarding!). Alleen jammer dus dat door gewoonte of traagheid die 5 gulden in de meeste gevallen 5 gulden blijven.

U meldt in uw proefschrift dat maar 7,4 procent van de contribuanten ook lid van de V.U.-vereniging is? Hebt u een verklaring daarvoor, is die 25 gulden per jaar vandaag nu zo'n groot bedrag?

Wat vindt u van de invloed van de leden op het beleid van Vereniging en universiteit?

We moeten niet vergeten dat dit percentage nooit hoog is geweest; in de beginjaren van de V.U. was het 13,9 procent en daarna is het steeds gedaald. Het lidmaatschap is altijd 25 gulden geweest en geen wonder dus dat het percentage in de crisisjaren tot ruim 3 is teruggelopen. De laatste tijd zien we een kleine stijging, maar goed,-het blijft een laag percentage. Dit heeft, dunkt me, in de eerste plaats

Ik zou zeggen, zie pag. 48 van mijn boek. Daar staat: Formeel gezien heeft de ledenvergadering grote bevoegdheden, maar van die bevoegdheden werd tot 1968 weinig gebruik gemaakt. Jaar-

4

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

VU-Blad | 187 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 28

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

VU-Blad | 187 Pagina's