GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1972 - pagina 291

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1972 - pagina 291

1 minuut leestijd Arcering uitzetten

zijn medeschepsel stort. De mens gaat vele mussen te boven. Maar niet alle. Zo'n uitspraak is geen devaluatie van het nietmenselijk schepsel. Het Nieuwe Testament staat zeer gereserveerd tegenover rijkdom en spreekt positief over de begrenzende werking van het lijden, het offer, de zelfverloochening en de beperking in de vruchtbaarheid (Matth. 1 9 : 1 2 , 1 Kor. 7). De tarwekorrel moet sterven, de wijnstok moet gesnoeid worden om meer vrucht te dragen. Werkelijke vrucht is er pas door besnoeiing! De mens kan de schepping niet kennen, als hij die alleen ziet zoals zij is en niet waarop zij wacht (Rom. 8). Het toppunt van gruwel is een stad waar alles te koop is (Openb. 18). Zo'n cultuur is gedoemd tot ondergang in de natuur. (Het bezoek dat de romanticus aan ruïnes brengt, is het bezoek dat de cultuur aflegt aan haar eigen vergankelijkheid). De lofliederen uit Openbaring 4 zijn verrassend diepzinnig, ook in de rolverdeling: terwijl de vier dieren de God van de geschiedenis prijzen ('d/e was en die is en die l<omt'), loven nu juist de vierentwintig oudsten de God van de natuur ('want Gij hebt alles geschapen'). De mens die in het hart van het heelal staat, met een krans van sterren om het hoofd (Openbaring 12), is niet de man die het toppunt van het getal 666 bereikte, maar de vrouw van de zevende dag waarop ook de beesten mogen rusten, de gemeente van de Rechtvaardige die weet wat toekomt aan zijn vee (Spreuken 1 2 : 10).

V Om de natuur als vriendin te leren zien, moeten wij bevrijd worden van de obsessie van de bruikbaarheid. Homerus verstaat onder een mooi landschap een landschap dat nuttig is. In Israël kunnen de natuurobjecten, omdat zij niet. meer als goddelijk worden gezien, als symbolen dienen (de Wet is een zon, Gods gericht is een watervloed) of gewoon zichzelf staan te zijn. De Hof van Eden wordt na Genesis 2 in het O.T. alleen genoemd als beeld van vruchtbaarheid én natuurschoon. Psalm 104 bezingt niet alleen het nuttige vee en het groene kruid dat ontspruit 'ter bewerking door de mens', maar ook de hoge bergen voor de steenbokken. Dieren waar de mens 'niets aan heeft', zijn alleen ai belangrijk, omdat zij hun spijze van God begeren. De openbaring dat mensen en dieren één zijn in het leven uit Gods hand, geeft ons een nieuwe visie op de natuur. Tijdens de zondagse wandeling kijken wij niet be"•oepsmatig naar de dingen, maar genieten *y dat ze er zijn en dat ook God zijn eigen verhouding tot de natuur heeft. Het be''oeft niet tot een soort mystieke vereni-

ging met de natuur te komen, ai verraden wij ons verlangen daarnaar in de cultus van het bruin-worden; maar de zee kan ons inspireren, een hond kan ons begeleiden, de economie kan ons gestolen worden. Ondanks mijn moeiten met 'broederdood' (en dus ook met de huidige herwaardering van de dood), heb ik toch maar niet gestemd tegen opname van Franciscus lied tot 'zuster non' in het liedboek voor de kerken. Omdat Job 'om niet' God vreest - dus ook als God niet meer nuttig is -, komen er in Job 40 beesten opdraven die eigenlijk nergens voor dienen. Ze zijn er zomaar. Als de duivel de tweede Adam wil verleiden om van stenen brood te maken, om de natuur nuttig te maken - zoals de boer die op een koe wees: daar loopt wel voor duizend gulden -, dan komt meteen na het afslaan van die verzoeking de wereld van Job 40 weer voor de dag; 'En Hij was bij de wilde dieren'. Jezus wijst op de vogels die niet maaien en op een vrouw die dure nardus verspilt. Deze 'luiheid' en 'luxe' passen maar moeilijk in ons calvinistisch arbeidsethos. Ook de discipelen zien er het nut niet van in. Zoals de ouderling die, na een preek over het dier als kameraad, zuurzoet vroeg: 'Waarom liet u niet zingen: Toen onze mops een mopsje was?' Volgens de christelijke traditie die in de liefde tot de schepselen vaak de zonde ziet, mag de mens de dingen wel gebruiken, maar niet ervan genieten, zoals van het hemelse. Alsof wij God konden hebben zonder de wereld. De dingen zijn niet van lager orde. Zowaar God groter is dan ons hart, is de natuur groter dan de cultuur. Psalm 104 is er vol van dat de aarde niet leeg is. In de overvloed van de schepping ligt Gods ontkenning van de ijdelheid en van de nuttigheid-zonder-meer. De mens kan zonder die ontkenning niet leven. De leus 'natuurbehoud uit zelfbehoud' kan dieper zijn dan wij, die bij zelfbehoud nooit aan zelfverloochening denken, kunnen vermoeden. Ook gebrek aan aandacht voor wat economisch niet loont, is schadelijk voor het mens-zijn. Juist wat niet 'moet', kon wel eens móeten. Zoals scheurbuik ontstond doordat niemand wist hoezeer vitamine C onontbeerlijk was, kunnen allerlei mentale ziekten van vandaag samenhangen met onbegrip voor de noodzaak van 'het niet-(nood)zakelijke'. Als wij ons niet bekeren tot medeschepselijkheid, doemt het spookbeeld op dat er straks alleen nog maar mensen over zijn op aarde, die elkaar aankijken en merken dat dit een hel is. Voor die bekering is o.m. een nieuwe visie nodig op de verhouding van het Oude en het Nieuwe Testament. De theologie heeft niet zo'n minachting voor de aarde als vaak beweerd wordt. Maar een eenzijdige nadruk op de reserve

tegenover aardse goederen in het Nieuwe Testament, dat zelfs over het lijden - ook het hongerlijden - positief kan spreken, maakte ons doof voor de eigen stem van het Oude Testament. Wij hebben eeuwenlang geknoeid met de Wet en de Profeten, omdat wij alleen Christus wilden zien, alleen het heil, zodat het aardse een toevallig bijprodukt werd, niet het eigenlijke. Wij deden alsof het Oude Testament in het stoffelijke zou afbeelden wat het eigenlijke, het geestelijke heil is. Maar een boer is een betere uitbeelding van Gods rijk dan een dominee. Dominees zijn tijdelijk, het evangelie is tijdelijk, maar de Wet is eeuwig en zijn doordringt ons van de goedheid van het aardse leven. Ais een aartsvader gezegend wordt, wordt hij gaandeweg kapitaalkrachtiger. Job ontvangt het dubbele van wat hij bezeten heeft. De God van Israël is niet zuinig. Wij doen alsof Jezus van de hoogten van 'Uw koninkrijk kome' afdaalt naar de anticlimax van het dagelijks brood! De messias komt terwille van het messiaanse rijk. Hij noemt zichzelf niet in het Onze Vader, maar wél het brood. Wij hebben voor onze levensbeschouwing en levenspraktijk daaruit nog nooit de volle consequenties getrokken. Het christelijke van het Nieuwe Testament is een tijdelijke tussenfase om te komen tot de feestelijke menselijkheid en natuurlijkheid van de volle aarde uit psalm 104. Wij zeggen dat wij bij het avondmaal niet aan de uiterlijke tekenen mogen hangen. Jezus doet dat wel. Hij spreekt over zijn bloed, maar meteen daarna over de vrucht van de wijnstok en het rijk van de Vader. Hij ziet dan het bloed niet meer. Hij ziet weer de wijn. Als wij onze harten opwaarts in de hemel geheven hebben, moeten wij haastig terug naar de aarde. De verlossing bewerkt het herstel van de schepping. De Heer ziet in één beker de genade en de natuur. Het verlangen naar een aarde waar iedereen vrijuit kan genieten van de schepping, is geen materialisme. Christenen zien een korenhalm en zeker een klaproos vaak als 'slechts stoffelijk'. Nee, dan hun verstand - dat is tenminste 'geestelijk'! Maar voor de joden is een graankorrel of een bloem iets van de Geest en is het intellect van een atheïst ongeestelijk. 'De géést van deze eeuw is vléés', kan Paulus zeggen. Ons griekse dualisme is dan nergens meer.

De natuur kan behalve vriendelijk ook vijandig zijn. Soms is zij dat alleen maar voor het besef van de mens, omdat deze zich tijdens Descartes 'bevrijde' van de eerbied voor het eigen recht van het bestaande. Alles werd neutraal materiaal voor zijn omvormend vermogen. Er kwam 31

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972

VU-Magazine | 570 Pagina's

VU Magazine 1972 - pagina 291

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972

VU-Magazine | 570 Pagina's