GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1973 - pagina 503

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1973 - pagina 503

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

baar. In ieder geval werd het werk gestaakt.

Inleiding Onder Karel III van Bourbon (Napels was weer Spaans geworden) werden de opgravingen met voortvarendheid voortgezet. De koning had het huis van d'Elboeuf cadeau gekregen en was zeer onder de indruk geraakt van de daarin uitgestalde kunstschatten. De Spanjaard Alcubierre kreeg de leiding over de werkzaamheden, maar aangezien deze technicus (van huis uit was hij landmeter) de vondsten niet naar waarde kon schatten, werd hem een letterkundige toegevoegd. Dat was Bayardi, familielid van Napels' minister-president graaf Fogliani op wiens voorspraak hij werd aangesteld. Zijn taak zou het zijn de opgegraven voorwerpen te beoordelen en te beschrijven. Bayardi dook in de boeken in plaats van zich op het werkterrein te begeven, met de mededeling dat het nog wel enige jaren zou kunnen duren, voordat hij alleen nog maar een inleiding klaar zou hebben. In 1752 had hij vijf inleidende en voorbereidende delen (2677 bladzijden) af; en nog steeds was hij niet aan de eigenlijke vondsten toe. In 1755 verscheen, nadat de koning Bayardi met nadruk tot het schrijven daarvan had bevolen, een catalogus van de in het museum in Portici bewaarde voorwerpen: 738 uitgehakte muurschilderingen, 350 beelden en 1647 kleine voorwerpen. Ook na het ontslag van Bayardi (1755) bleef

het tobben met de toenmalige wetenschap. Op voorstel van zijn nieuwe minister-president Tanucci had de koning besloten de 'Herculanesische academie'op te richten, een gezelschap waarin alle oudheidkundigen van Napels zouden zijn verenigd. Een van de leden had juist een studie van 652 bladzijden gepubliceerd over een tien jaar tevoren gevonden inktkoker. Zijn belangrijkste conclusie was, dat de Grieken en Romeinen vierhoekige boeken zouden hebben gebruikt en geen boekrollen. Drie jaar tevoren had men in Herculaneum een hele bibliotheek met verkoolde rollen opgegraven. De academieleden werkten elkaar tegen, of langs elkaar heen; voerden discussies over bijzaken, maar bevalen tenslotte aan, dat er meer in de richting van Civita (Pompeii) zou moeten worden gegraven. Ook werd vanaf 1757 met meer regelmaat over de vondsten gepubliceerd. Van het begin af aan, zowel onder d'Elboeuf, als onder Karel III en diens opvolgers, had men getracht het graaf-werk zoveel mogelijk te beschermen en de vondsten geheim te houden. Wie het waagde in het gebied op eigen houtje een gat in de grond te graven, was verdacht en liep kans op een strenge straf Het was de arbeiders ten strengste verboden ook maar de kleinste aantekening of schets te maken van de vondsten. De opgegraven schatten waren het bezit van de koning; slechts toegankelijk voor speciale bezoekers. Een bezoek aan de opgravingen

Graven in een van de ingestorte cisternen (waterputten)

door vorstelijke bezoekers werd niet zelden opgeluisterd door een gearrangeerde vondst. Men begroef dan eerder gevonden voorwerpen nog even voor de gelegenheid om ze dan in het bijzijn van de gasten weer triomfantelijk bloot te leggen. De Oostenrijkse keizer Josef II die in 1769 de opgravingen bezocht, was er getuige van dat reeds bij de eerste spa die in de grond werd gestoken, diverse kleine voorwerpen zichtbaar werden. Men had overdreven: de keizer doorzag de truc. Later, toen Napoleons maarschalk Murat koning van Napels was geworden, werden de opgravingen-met-gegarandeerde-vondsten een min of meer vaste dagtrip voor hoog bezoek.

Zendbrief De'Duitse archeoloog Winckelmann die eind 1757 in Napels aankwam om de schatten uit Herculaneum in ogenschouw te nemen, ondervond dat dat niet zo maar ging. Ondanks de koninklijke aanbevelingen die hij bij zich had, moest hij tot februari 1758 wachten voor hij toestemming kreeg het museum te bezoeken. Het maken van aantekeningen was ook hem verboden; op de plaats van de opgravingen werd hij niet toegelaten. In die omstandigheden werd ene pater Piaggi zijn belangrijkste informatiebron. Deze geestelijke was al enige jaren bezig met een bijzonder moeizaam werk, namelijk te trachten verkoolde papyrusroUen, die in 1752 waren gevonden, af te rollen. Pater Piaggi werd door

Ook mevrouw Brunsting (links) hielp bij het graafwerk

het gravend personeel met een scheef oog bekeken. Men vond, waarschijnlijk niet ten onrechte, dat deze te weinig deed voor zijn salaris. Piaggi nam wraak door Winckelmann geen enkele roddel over begane blunders, traagheid en ondeskundigheid bij het werk te onthouden. De 'zendbrief die Winckelmann na zijn vertrek uit Napels schreef was dan ook nogal korzelig, om niet te zeggen scherp van toon. Deze publikatie kwam Winckelmann later, toen hij in '64 opnieuw een bezoek aan Napels bracht, duur te staan. In Frankrijk had de volijverige verzamelaar en kunstkenner de graaf van Caylus Winckelmann's zendbrief uit het Duits in het Frans laten vertalen en had deze vertaling laten drukken. Deze vertaling werd onmiddellijk bekend in Napels, waar Winckelmann op dat moment verbleef Zijn reputatie was naar de maan. In Napels verscheen een pamflet waarin werd gerept van 'deze Goot' die alles had geloofd wat hem door 'de een of andere schimper of gravende galeislaaf o'p de mouw was gespeld. 'Dit geschrift heeft nu voor mij de weg naar het museum in Portici vooreerst gesloten,' zo schreef Winckelmann. Toch zou hij nog een keer, in 1767, naar Napels terugkeren.

naar het museum van de koning gebracht. Voor een meer wetenschappelijke benadering, waarbij men bijvoorbeeld naar reconstructie van huizen en straten zou kunnen hebben gestreefd, was nog geen interesse. Er werd voor het museum van de koning gegraven. Was een vindplaats 'uitgeput', dan gooide men hem vaak weer dicht. Tot het schatgraven behoorde ook het uithakken van muurschilderingen. In de catalogus bij de tentoonstelling, die in Den Haag is te zien, liet de Leidse hoogleraar prof dr. F. L. Bastet blijken zijn achttiende eeuwse voorgangers hiervoor toch dankbaar te zijn, ondanks de kritiek die hij op hun werkwijze had. 'Veel van wat toen gevonden werd (zou) onherroepelijk zijn verdwenen als het niet was uitgehakt. Dat bewijzen vele gravures uit de 19e eeuw, die ons talloze wanden laten zien in al hun spiendeur, waar nu veelal geen spoor meer van over is. Laat men namelijk alles ter plaatse, dan verplicht men zich ook tot de zorg ervoor. Huizen moeten een dak krijgen, deuren moeten bewaakt worden, schilderingen gerestaureerd bij schade door het verraderlijke klimaat. Dat alles kost veel aandacht, dus geld, en geld is er doorgaans te weinig.'

Systeem Schatten De opgravingen in Herculaneum en Pompeii hadden in de achttiende eeuw vrijwel uitsluitend een schatgravend doel. Wat van kunsthistorische waarde werd geacht, werd

Pas in 1860, toen Guiseppe Fiorelli de leiding over de opgravingen had gekregen, werden de schilderingen gelaten waar ze waren en beschermd tegen bederf Fiorelli bracht bovendien systeem in het werk, door niet alleen

De dag voor het vertrek werd nog een complete cisterne in de tuin gevonden

m

magazine

de puin en lapilli-massa's onmiddellijk te laten afvoeren, maar door bovendien de stad Pompeii in wijken (regiones) te verdelen en die weer in 'eilanden' (insulae) waarbinnen elk huis een nummer kreeg. Dat systeem wordt nog altijd gebruikt: Het schatgraven was voorbij; het systematisch onderzoek begonnen.

Huls van Fronto Het Nederiandse team dat vorig jaar in Pompeii werkzaam was, dankzij een subsidie van ZWO, had zich tot taak gesteld één huis volledig te publiceren, dat wil zeggen: alles eraan te beschrijven wat te beschrijven viel. Dat werk is nog niet afgerond en als ZWO het wil, zal men er gaarne mee voortgaan. Vanuit de VU namen prof dr. H. Brunsting en de heer S. L. Wynia aan het onderzoek deel. Ten tijde van de uitbarsting van 79 na Christus heeft het huis toebehoort aan Marcus Lucretius Fronto, die een niet onbekende ingezetene moet zijn geweest: zijn naam kwam voor op een van Pompeii's muren. Hij werd daarop aanbevolen voor een eervolle functie in het bestuur van de stad. Zijn huis werd al in 1900 'leeggeschept' door opgravers, die dan wel een min of meer routineus verslag maakten van wat ze hadden gedaan en gevonden, maar een meer gedetailleerd verslag ontbrak. Een blik op de plattegrond van Pompeii leert, dat het huis van Fronto, vergeleken bij de huizen in de directe omgeving, aanzienlijk groter was. Bij de onderzoekers bestond het vermoeden dat het huis achter dat van Fronto moest zijn opgekocht, afgebroken en dat op de vrijgekomen ruimte een tuin was aangelegd. Het was met name de bewoningsgeschiedenis van het huis die de VU-archeologen interesseerde.

Verbouwing Want behalve dat men vermoedde dat in de tuin van Fronto eens een ander huis had gestaan, leidde men uit de merkwaardige plattegrond van het huis af, dat er wellicht van een verbouwing sprake was geweest. Misschien was die zelfs nog niet voltooid op het moment van de uitbarsting. Toen het huis in 1900 werd blootgelegd, vond men daarin opvallend weinig meubilair en sommige muren waren onbeschilderd. De heer Wynia: 'Niet alleen in 79 werd Pompeii door een ramp getroffen, maar ook betrekkelijk kort daarvoor, in 62. Toen werd de stad door een hevige aardbeving getroffen. Praktisch alle grote openbare gebouwen zijn toen ingestort. Van sommige gebouwen weten we dus precies wanneer ze werden gebouwd en wanneer ze werden bedolven. Om wat meer van de geschiedenis van Fronto 's huis te weten te komen, moesten we graven.' 30

31

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's

VU Magazine 1973 - pagina 503

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's