GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1978 - pagina 68

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1978 - pagina 68

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

wl magazine 22 zenden malen zwaarder dan de zware conventionele bommen uit de tweede wereldoorlog die een sterkte hadden tussen 1 en 10 ton. De sterkte van de huidige taktische kernwapens varieert volgens de beschikbare gegevens tussen 0,5 kiloton (equivalent dus met een paar honderd zware chemische bommen) tot 500 kiloton. De sterkte van strategische wapens kan oplopen tot 50.000 kiloton (d.i. 50 megaton). Kernbommen zijn dus allereerst veel sterker dan gewone bommen. Zij hebben van zichzelf zo'n grote sterkte dat verlaging ervan een technisch probleem is. Kernbommen zijn echter ook in verschillende opzichten kwalitatief anders, d.w.z. bij een atoomexplosie treden verschijnselen op die een chemische explosie niet laat zien. Ten eerste loopt bij een nucleaire explosie (nucleus = atoomkern) de temperatuur op tot miljoenen graden, meer dan duizend maal zo hoog als bij een chemische explosie. Daardoor vormt zich een vuurbol die enige seconden lang te vergelijken is met een kleine zon. De hittestraling van deze vuurbol verschroeit de ogen van wie er in kijken en kan tot op grote afstanden brand veroorzaken. Vooral donker gekleurde, dunne lagen materiaal zoals gordijnen of kleren kunnen door deze straling in brand vliegen. Ten tweede wordt tijdens de explosie een flits van neutronenstraling en gammastraling uitgezonden, die bij voldoende intensiteit dodelijk is voor mensen en dieren. Je gaat er niet meteen dood van, maar je wordt eerst op een beroerde manier ziek. Braken, diarree, slapte en verminderde weerstand tegen allerlei infekties zijn de kenmerken van deze stralingsziekte, die enkele dagen tot verscheidene weken kan duren. Naarmate de stralingsdosis hoger is, treden de verschijnselen eerder op en verlopen ze sneller. Ten derde kan er na een kernwapenexplosie een „fall-out" optreden van de kleine stofdeeltjes van de as die na de explosie overblijft. Deze deeltjes zenden straling uit en daardoor kan zo'n stofregen eveneens tot op grote afstand van het explosiepunt benedenwinds stralingsziekte met dodelijke afloop veroorzaken door de zogenaamde restaktiviteit, d.i. de aktiviteit die na de explosie op de grond in het getroffen gebied wordt gevonden.

Soorten explosies Er zijn twee soorten kernreakties, die in atoombommen worden gebruikt. De eerste is óe kernsplijting, die ik al heb genoemd. De tweede is een reaktie tussen verschillende atoomkernen, waarbij nieuwe kernen ontstaan. Hierbij kan men de uitgangsstoffen zó kiezen dat bij de reaktie een intense neutronenstraling optreedt. De tweede soort kernreakties noemt men kernversmelting. De bommen die werken op kernversmelting, worden wel waterstofbommen genoemd. Ze geven veel minder restaktiviteit omdat de produkten van de reaktie niet radioaktief zijn. Het probleem met kernversmelting is dat deze reaktie niet bij normale temperatuur kan starten, maar moet worden „aangestoken" door eerst een hoge temperatuur teweeg te brengen. Deze bom heeft dus een slaghoedje" nodig, maar wel een zeer bijzon-

der soort slaghoedje, want de ontstekingstemperatuur is ongeveer tien miljoen graden. Er is momenteel maar één slaghoedje bekend, dat aan deze eis voldoet, namelijk een kleine atoombom, die op kernsplijting werkt. Een waterstofborn is dus een kernversmeltingsbom die met een kêrnsplijtingsbom wordt ontstoken. Deze laatste is voornamelijk verantwoordelijk voor de restaktiviteit.

Effekten Op verschillende manieren kunnen de effekten van atoombommen gevarieerd worden om aan de militaire behoefte te voldoen. Wil men in een zo groot mogelijk gebied de gebouwen verwoesten door de explosiegolf en de brand veroorzakende hittestraling, dan laat men de bom niet op de grond exploderen, maar hoog in de lucht. De as van de explosie bestaat dan uit zeer kleine deeltjes, uitsluitend afkomstig van het materiaal van de bom zelf en nietvermengd met het puin van de verwoeste bodem. De radioaktieve stofregen wordt dan door de wind over zeer grote afstanden meegevoerd. De kleine deeltjes zakken langzaam naar beneden en komen pas na lange tijd op de bodem terecht, nadat hun radioaktiviteit grotendeeels is uitgewerkt. Voor de aanvaller heeft dit het voordeel dat het verwoeste gebied weer snel toegankelijk is, omdat de overblijvende reststraling een lage intensiteit heeft. Dit was het geval in Hiroshima en Nagasaki en daardoor konden de Amerikanen al heel snel onderzoek in de verwoeste steden gaan verrichten naar de materiële en biologische effekten van hun aanvallen. Als een zware, betonnen bunker moet worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld omdat er kernwapens in opgeslagen liggen, kun je het best een kernwapen op de grond laten exploderen om een zeer sterke, plaatselijke schokgolf op te wekken. Het is niet zo gemakkelijk om de bunker zelf te raken en daarom moet het kernwapen tamelijk zwaar zijn, zodat de bunker ook nog vernield wordt als de bom op enige afstand op de bodem terecht komt. Onder deze omstandigheden bevat de stofregen grote puin- en bodemdeeltjes, waardoor in een groot gebied een sterke reststraling is te verwachten. Bij de explosie in Hiroshima en Nagasaki vielen de meeste slachtoffers door de verwoesting en verbranding. Het aantal extra slachtoffers door de neutronen- en gammastraling was betrekkelijk gering. Dat komt omdat bij deze soort bommen het gebied dat door de schokgolf wordt bestreken, iets groter is dan dat waarin de straling nog dodelijk is. Slechts 5% van de vrijkomende energie komt bij deze splijtingsbommen in de straling terecht. Het bereik van de straling kan groter gemaakt worden dan dat van de explosiegolf door een bom te fabriceren, waarbij een groter deel van de energie door de straling wordt meegevoerd. Uit het voorgaande volgt, dat men dan een kernversmelting moet gebruiken die veel neutronen produceert. Deze neutronenstraling moet dan zo goed mogelijk uit de exploderende bom kunnen ontsnappen, d.w.z. deze moet niet al te veel materiaal

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1978 - pagina 68

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978

VU-Magazine | 484 Pagina's