GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1984 - pagina 72

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1984 - pagina 72

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

deel van het dagelijks menu vormen. De markt daarvoor is aanzienlijk doordat er in de vluchtelingengemeenschap veel jonge alleenstaande mannen zijn. Hun aanwezigheid biedt ook een deel van de bestaansbasis voor twee meer controversiële beroepen: bierbrouwen en prostitutie. De taboesfeer die deze activiteiten van oudsher omgeeft, is onlangs nieuw leven ingeblazen. In augustus 1983 maakte president Nimeiry bekend dat met onmiddellijke ingang de traditionele islamitische wetgeving — de Sliaria — van kracht werd. Prostituees en bierbrouwsters zijn nu officieel strafbaar. Aangezien de Soedanese overheid de lijfstraf die op beide .misdaden' staat — 40 zweepslagen in het openbaar toegediend — daadwerkelijk uitvoert of in sommige gevallen tegen flinke bedragen laat afkopen, is het ontstaan van een repressieve sfeer onvermijdelijk. Zo lieten bij voorbeeld de gemeentelijke autoriteiten van Port Soedan een wijk van de stad waar een groot deel van de prostitutie geconcentreerd was, met de grond gelijk maken. Dubbele moraal Dit alles staat in het teken van de religieuze tegenstellingen tussen de Soedanezen en een deel van de vluchtelingengemeenschap: de gewraakte bezigheden zijn vooral het domein van de christelijke vluchtelingen. Dat er een dubbele moraal heerst, is onmiskenbaar. Het is een publiek geheim dat ook Soedanezen uitgebreid gebruik maken van de door vluchtelingenvrouwen aangeboden diensten. Nu bierbrouwen en prostitutie aan banden zijn gelegd, is de concurrentie in de /nyera-verkoop losgebarsten. Ook in andere opzichten heeft de Sharia het leven voor de vrouwelijke vluchtelingen er niet gemakkelijker op gemaakt. Al zijn tot op heden niet alle regels die volgens de islamitische traditie voor vrouwen gelden naar de letter uitgevoerd, er is wel degelijk sprake van een duidelijk hardere opstelling van het voorheen in dit opzicht zo verdraagzame Soedan. Dat vluchtelingenvrouwen buitenshuis — zij het soms met zichtbare tegenzin — een tobe (de Soedanese versie van de sluier) dragen, is eigenlijk niet voldoende meer. Een noodzakelijke kanttekening hierbij is dat vrouwen ook in het land van herkomst bijzonder weinig vrijheid genieten. Pas sinds korte tijd begint daarin verandering te komen. Huishoudelijke verplichtingen, vluchtelingenstatus, gebrek aan opleiding, de werkgelegenheidssituatie in Soe-

54

dan — stelselmatig beperken zij vluchtelingenvrouwen in hun mogelijkheden. De Sharia maakt de uiteindelijk overblijvende opties wel zeer onaantrekkelijk. Sommige van de hulpverlenende organisaties, die in de Soedanese steden opereren, zijn zich al geruime tijd bewust van deze moeilijke situatie. Zij identificeren vrouwen als één van de doelgroepen van hun hulpbeleid. Maar voorlopig is er slechts sprake van een bescheiden begin. Vluchtelingen op het platteland Een groot deel van de in Oost-Soedan wonende vluchtelingen heeft een rurale achtergrond. Zij woonden op het Ethiopische platteland en werkten in de landbouw. Velen van hen zoeken nu in Soedan ook weer hun toevlucht in de rurale gebieden, om daar de hun vertrouwde bezigheden op te pakken, zoals het verbouwen van graan en groenten, of het hoeden van vee. Naarmate deze vluchtelingen verder van de bewoonde wereld verblijven, krijgen ze minder aandacht van journalisten, onderzoekers en hulpverleners. Over hun vaak trieste lot is weinig bekend. Hun stem klinkt nauwelijks door in de hoofdstad Khiartoum. Een deel van ons onderzoek heeft zich afgespeeld in het Soedanese dorp Doka en de nabijgelegen vluchtelingenvestiging Um Rakoba. Vanaf de Oostsoedanese stad Gedaref, centrum van de graanhandel in en vruchtbaar landbouwgebied, is het zeventig kilometer in de richting van de Ethiopische grens. Een lange tocht, in de laadbak van een oude, opgelapte Bedford, samen met meer dan veertig vriendelijke Soedanezen, hun levende have en andere bagage. De regentijd, die in oktober net is afgelopen, heeft de .onverharde weg' door de savanne hier en daar veranderd in een maanlandschap vol kraters. Hortend en stotend vorderen we langzaam, tot we ruim vijf uur later aankomen in de vluchtelingenvesting Um Rakoba. Een ,Rakoba' is — heel toepasselijk — Moeder en dochter aan het werk in de keuken van hun injera-restaurant (Ben Broertjes)

een schuilhut, die op het heetst van de dag bescherming biedt tegen de felle zon. Rond de twaalfhonderd hutten herbergen volgens de officiële cijfers zesduizend vluchtelingen. In werkelijkheid zijn dat er echter veel meer. Dagelijks zijn er nieuwkomers, die zich niet melden, uit angst te worden teruggestuurd naar Ethiopië of te worden getransporteerd naar een andere plaats. Vluchteling zijn betekent: onzekerheid. Zoals alle vestigingen valt ook Um Rakoba onder de verantwoordelijkheid van de Soedanese overheid en wordt de financiering gewaarborgd door UNHCR. Op het eerste gezicht lijkt Um Rakoba een gewoon Soedanees dorp. Wat direkt opvalt is de troosteloze droogte. Er is nauwelijks groen te zien en het gebrek aan water is het belangrijkste probleem. Het is voor een Nederlander onbegrijpelijk dat veel vluchtelingen meer uitgeven aan water dan aan voedsel. Wie een ezeltje heeft wordt waterverkoper. Een illustratie van deze situatie vormt de aan ons gestelde vraag of er in Nederland ook veel waterverkopers zijn. Badhuis Um Rakoba is zeker niet de meest trieste vluchtelingenvestiging. Na enkele jaren begint er een gemeenschap te ontstaan, met een eigen sociale structuur, met verschil tussen arm en minder arm. Er komen winkeltjes, waar zelfs westerse produkten als Pepsi Cola en melkpoeder worden verkocht. Er zijn restaurantjes en theehuisjes, een bakkerij en twee slachthuizen (een voor christenen en een voor moslims). Er is onlangs zelfs een badhuis geopend, maar de ondernemende eigenaar kon zich nog niet verheugen in klandizie. Dit laatste is illustratief voor de belangrijkste problemen in een rurale vestiging: gebrek aan werk en aan koopkracht. De bestaansbasis voor vluchtelingen ligt in de landbouw. Officieel krijgt ieder vluchtelingenhuishouden een stukje grond van twee tot vier hectare om het eigen basisvoedsel durra — een Soedanese variëteit van sorghum — te verbouwen. De praktijk is anders. Slechts zeer weinig huishoudens die in het onderzoek zijn betrokken beschikken over eigen grond. Van voedselvoorziening is geen sprake. Onderzoek uit 1982 wijst uit, dat slechts drie van de meer dan twintig rurale vestigingen uitzicht hebben op zelfvoorziening in basisvoedsel. Dit betekent onder meer dat voedselhulp door het Wereld Voedsel Programma en particuliere organisaties nog jaren zal moeten worden voortge-

VU-Magazine 13 (1984) 2 februari 1984

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

VU-Magazine | 536 Pagina's

VU Magazine 1984 - pagina 72

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

VU-Magazine | 536 Pagina's