GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 188

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 188

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

heeft men het over de grenzen van terreinen waarop bepaald niet dezelfde mate van uitingsvrijheid geldt. Dat was onder de vroegere grondwet al zo, maar nog duidelijker onder de nieuwe. Vandaar dat er al heel wat afgeschreven en gedacht is over de vraag: wat is reclame en wat niet? Vroeger was het nauwelijks een probleem. Onder reclame werd algemeen verstaan: commerciële reclame. Ook Van Dale omschreef "reclame" als: ,,publieke aanprijzing van iets, inz. met de bedoeling winst te maken". Waar het winstmotief ontbreekt, zou niet van reclame gesproken mogen worden. Ideële reclame De laatste tientallen jaren is met name vanuit de reclamewereld — en niet zonder succes — getracht het begrip reclame op te rekken in de zin dat daaronder ook ideële propaganda moet worden verstaan. De reclame-technieken zijn daarvoor uitstekend bruikbaar. Steeds meer politieke partijen nemen reclamebureaus in de arm als de verkiezingen naderen. In de VS werden sinds jaar en dag al presidentskandidaten als waspoeder aan het publiek verkocht. Men kan zich indenken dat menige reclame-man vanuit zijn vak bekeken niet zoveel verschil ziet in het ontwerpen van een campagne voor een politiek of een commercieel doel. En dat hij kriegel wordt van de hoge maatstaven waaraan hij moet voldoen zodra er commercie in het spel is, terwijl "de politiek" een minstens zo groot, zoal niet indrukwekkender, zondenregister heeft op het gebied van misleiden, onfatsoenlijk handelen, kwetsen en noem maar op. Behandel commerciële reclame gelijk met andere reclame, zo bepleit hij. De voordelen daarvan waren ook duidelijk. In het bredere gezelschap van politieke en andere niet-commerciële uitingen bevond de reclame zich ongetwijfeld veiliger jegens een overheid die aan reclame beperkende bepalingen zou willen opleggen. De stelling dat reclame een meningsuiting was als elke andere en daarom recht had op eenzelfde behandeling, kwam in Nederland krachtig opduiken in de strijd begin jaren zestig om commerciële televisie ingevoerd te krijgen. Gezwaaid werd met art. 10 van het Verdrag van Rome en met de Grondwet. Ook reclame viel onder "de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden te ontvangen". Ook bij reclame was sprake van "gedachten en gevoelens" als bedoeld in Grondwetsartikel 7. Als men de toenmalige staatssecretaris Scholten, later Minister van Justitie, mocht geloven stond de geestelijke vrijheid in ons land zo ongeveer op het spel als het parlement zijn plannen niet slikte. Ambivalent De houding van de reclamewereld ten aanzien van overheidsbemoeienis is overigens

170

Minister Brinlzman wil de censuur op reclame 'privatiseren'

nogal ambivalent. Protesten waren er in 1961 niet toen de regeringsplannen om commerciële tv in te voeren vergezeld gingen van een plan tot instelling van een Reclameraad, die reclame-uitingen zou gaan censureren. Het Kabinet-De Quay wilde de Kroon zelfs een Programma-raad laten benoemen om de programma's op een commercieel net te toetsen! Het Nederlandse bedrijfsleven dat opteerde voor een concessie, had slechts voorgesteld dit te doen "in overleg" met de bewindsman. Men kon in degenen die zich beriepen op het recht van vrije meningsuiting, neergelegd in art. 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, nu niet direct kampioenen ontdekken voor de vrijheid tot het uitdragen van overtuigingen. Daar gaat het ook niet om. In het "beschermend gewaad" van "gedachten en gevoelens" wil(de) men slechts een grotere handelsvrijheid. Met instemming haalt Te Pas De Mey aan die over handelsreclame oordeelde "dat deze communicatievorm meer binnen de vrijheid van beroep en bedrijf thuisfioort dan binnen de uitingsvrijheid". Toen voorafgaande aan de invoering van de STER in 1967 de Reclameraad in het leven werd geroepen, werd niet geprotesteerd tegen een bevoogding van overheidswege, die zich beperkte tot reclame-uitingen. Kennelijk moest de stelling dat reclame een meningsuiting was als elke andere niet al te letterlijk worden genomen. Censuur op ether-reclame werd in een verder niet gecensureerde omroep heel gewoon geacht. Menige reclame-man vond het misschien zelfs wel aantrekkelijk en niet alleen omdat bedenkelijke vormen van reclame het aanzien van het vak konden schaden. De plechtig uitgesproken boodschappen dat de STER alle uitgezonden boodschappen vooraf controleert aan de hand van de Voor-

schriften, verschaffen — overigens ten onrechte — deze boodschappen enige status. In de wereld van de handel is men verzot op dit soort waarmerken. Mocht de regering in een liberale bui de hele censuur op ether-reclame afschaffen, dan zou dat stellig menig reclame-man spijten. Waar haal je tegenover het publiek dan een keurmerk van betrouwbaarheid en degelijkheid vandaan? Handelsreclame Het succesvolle oprekken van het begrip reclame tot een veel wijder begrip dan commerciële reclame had intussen wel een heel ander gevolg dan vermoedelijk was beoogd. Bij de laatste Grondwetswijziging stond het vast dat in artikel 7 een bepaling zou worden opgenomen over radio en televisie. Aan een vergunningstelsel viel niet te ontkomen, maar duidelijk moest in ieder geval worden dat voorafgaand toezicht op de uitzendingen niet toegestaan was. Daar o.a. rees een probleem. Verschil van mening was er al over de vraag of reclame nu wel of niet gerekend moest worden tot de beschermde "gedachten en gevoelens" in het oude artikel. Uitvoerig gaat drs. Te Pas in op de vele hoofdbrekens die het gaf om zowel pers-als omroepvrijheid te garanderen en toch beperkingen te kunnen opleggen aan reclame. O.a. signaleert hij dat de regering zich bewust was in de knoop te raken met het voorafgaand toezicht op de STER-reclame. Hoe dan ook, reclame moest uitgezonderd worden indien men ook de omroepvrijheid een grondwettelijke basis wilde geven. Maar met het opgerekte reclame-begrip, waaronder b.v. ook politieke propaganda viel, kon men niets meer beginnen zonder de grondrechten aan te tasten. Vrijheid van meningsuiting was primair vrijheid van politieke overtuiging, benadrukt Te Pas nog eens. Uitgezonderd moest alleen worden

VU-MAGAZINE — MEI 1986

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 188

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's