GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1987 - pagina 28

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1987 - pagina 28

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het schort de Nederlandse universiteiten aan onderlinge solidariteit, aldus prof.dr. P.J.D. Drenth, rector magnificus van de VU. En daarmee brengen ze hun eigen onafhankelijkheid in gevaar.

Heter Drenth >

I

^ ^ Het rectoraat heeft posi^ ^ t i e v e en negatieve kanten. ^ Per saldo beschouw ik mijn ervaringen toch zeker als positief. Vervelende aspecten zitten er ook aan - ik zeg dat eerlijk. Niet altijd is het vele vergaderen en commissiewerk een amusante bezigheid. Je wipt van de ene bijeenkomst naar de andere en je agenda zit meestal zo vol dat het soms moeilijk is je terdege voor te bereiden. Het eindsaldo is voor mij positief omdat het, voor iemand die van beleid houdt, interessant is om een tijdje betrokken te zijn bij de beleidsvorming van een universiteit en bij het landelijk wetenschapsbeleid. Plezierig is voor mij vooral het feit dat de praktisch organisatorische verantwoordelijkheid die je als rector hebt, connecties heeft met mijn vakgebied, de arbeid- en organisatiepsychologie. Een gelukkige wisselwerking. Enerzijds kan ik met mijn vakkennis wellicht enige invloed uitoefenen op het te voeren beleid. Anderzijds heb ik tijdens dit rectoraat praktische ervaring kunnen opdoen in datgene waarmee ik me normaal gesproken theoretisch bezig-

houd. Bij wijze van grap heeft iemand eens gezegd, dat ik nu vier jaar lang met een verlate stage bezig ben. Eigenlijk niet zo'n gekke typering.

H

et rectoraat is een tweeledige positie. De rector is volwaardig lid van het College van Bestuur en dus mede-verantwoordelijk voor het beleid van dat college. Maar hij is ook voorzitter van het College van Dekanen, dat een belangrijke adviesfunctie heeft inzake de wetenschapsbeoefening aan een universiteit, meestal geformuleerd vanuit het gezichtspunt van de faculteiten. Ongeveer eenjaar geleden deed het PvdA-kamerlid Wallage het voorstel om de rector niet langer lid te laten zijn van het College van Bestuur. Dat zou het College een meer professioneel management-karakter geven. Ik was daar fel op tegen. Weliswaar komt een rector voort uit het hooglerarencorps dat natuurlijk niet speciaal geselecteerd wordt op management-kwaliteiten. Maar je mag dit niet omdraaien en zeggen dat er dus geen hoogleraren met

'Kwaliteit en identiteit kun je als gelijkwaardige criteria hanteren, al moet je je voortdurend bezinnen op de vraag hoe.' 26

dergelijke kwaliteiten zijn. Maar een wezenlijker tegenargument is, dat de universiteit niet mag worden vergeleken met een produktie-organisatie. Datgene waar het om draait gebeurt in de faculteiten; daar is de werkvloer. Het College van Bestuur schept de randvoorwaarden en heeft in dat opzicht slechts een technisch ondersteunende, dienende taak. Tussen die twee instanties mag je geen kloof .laten ontstaan. Mijns inziens een reden om te blijven verdedigen dat de rector - die op dat punt een scharnierfunctie heeft en door de faculteiten ook gezien wordt als een ver-. tegenwoordiger van hun belangen - volwaardig lid van het College van Bestuur dient te zijn.

H

et denken over wetenschap en samenleving geeft een golfbeweging te zien. Tot eindjaren vijftig was wetenschapsbeoefening a-politiek, onmaatschappelijk en misschien ook wel a-cultureel. Toen kwam, eind zestiger jaren, de grote ommekeer. Die had vooral te maken met de betrokkenheid van de universiteit bij het maatschappelijk gebeuren; een duidelijk tegenwicht tegen de geïsoleerde positie van voordien. Dat betekende een doorbraak in het denken over de wetenschap; mèt uitwassen uiteraard. Maar de analyse uit die tijd: sloeg de spijker wèl op z'n kop: wetenschap bedrijven zonder maatschappelijk engagement is - bewust of niet -

evenzeer ingebed in een politieke structuur (en wordt daardoor ook misbruikt), als wanneer je daarvoor een duidelijke keuze maakt. De pendule sloeg echter hier en daar wel ver door. De reactie daarop kun je nü, in de jaren tachtig, zien. De standpunten van wetenschappers, en vooral studenten, van dit moment beoordeel ik niet louter positief. Ik mis in belangrijke mate het enthousiasme, debetrokkenheid, het idealisme ook, die in de voorgaande decennia zichtbaar waren. Ik zie momenteel teveel egocentrisme en onverschilligheid ten aanzien van bijvoorbeeld de sociale rechtvaardigheid of de derde wereld problematiek. No nonsense wordt nu veelal opgevat als je niets aantrekken van wat er in de wereld gebeurt. Als dat no nonsense is, vind ik dat een uitermate onplezierige ontwikkeling. De universiteiten hebben altijd een culturele opdracht gehad. Die hebben ze door de eeuwen heen weten te koesteren en te behouden. Wat dat betreft moet ik zeggen dat ik de huidige ontwikkelingen toch met enige reserves aan-

f|j

schouw. Als ik zie wat er binnen de universiteiten, maar ook op het ministerie, aan criteria wordt gehanteerd en welke prioriteiten gesteld worden, dan houd ik mijn hart vast. Ik wil niet zeggen dat begrippen als efficiëntie, economisch rendement en toepassingsmogelijkheden onbelangrijke maatstaven zijn; die mogen in de opleiding van mensen voor maatschappelijk verantwoordelijke functies best gehanteerd worden. Maar een exclusieve nadruk daarop zou wel eens kunnen leiden tot onvoldoende waardering, zelfs beschadiging van de andere opdracht die de universiteit heeft: cultuuroverdracht en cultuurbevordering. Ik denk aan vakken als letterkunde, geschiedenis, wijsbegeerte en godgeleerdheid, waaraan vaak geen direct economisch gewin verbonden lijkt, maar waarvoor de universiteiten moeten blijven vechten om ze als discipline te behouden^ en ze vol-

Prof.dr. P..J.D. Drenth (1935) i.s .sind.s 1967 hoogleraar arbeids- en organisatiepsychologie aan de VU en tot september 1987 rector magnificus van deze universiteit. Eind 1986 kende het Nederland.s Instituut van Psychologen hem de eerste Heymans-onderscheiding toe vanwege zijn bijzondere verdien.sten voor de psychologiebeoefening in ons land. Interview: Gert J. Peelen Foto: AVC/VU

doende speelruimte te garanderen. Dat zijn ze aan hun historische opdracht en verantwoordelijkheid verplicht. Van oudsher is de universiteit de bakermat van onafhankelijk denken, van revolutionaire ideeën en onorthodoxe benaderingen. OK, die moeten dan wèl getoetst worden op juistheid en houdbaarheid, dat is de wetenschappelijke houding. Maar dat is een duidelijk andere wijze van toetsen dan die op basis van het maatschappelijk nut en het economisch gewin. Op dat punt

dreigt de onafhankelijke positie van de universiteiten in gevaar te komen.

E

r wordt nu echter vanuit Den Haag een beleid gevoerd dat het de universiteit niet gemakkelijk maakt om deze negatieve ontwikkeling zelfstandig een halt toe te roepen. Je loopt als universiteit grote risico's wanneer je je afkeert van dit proces. Het betekent dat de schuld van deze ontwikkeling voor een belangrijk deel ligt bij het ministeriële beleid dat de universiteiten, via bezuinigingen, tot een haast moordende concurrentie dwingt. Aan de andere kant treft mijns inziens ook de gezamenlijke Nederlandse universiteiten blaam;'dWt&ngezamenlijk zouden zij zich tegen deze ontwikkeling kunnen verzetten. In de onderiinge solidariteit schieten ze echter ernstig tekort; dat heb ik in de vorige en huidige bezuinigingsronde duidelijk kunnen waarnemen. Solidariteit is er slechts zolang het gaat om de verdediging van gezamenlijke belangen. Maar wanneer, zoals nu het geval is, faculteiten van bepaalde universiteiten onevenredig zwaar worden getroffen, trekt men zelden één lijn. Degene die toevallig niet wordt getroffen, houdt zich angstvallig Op die manier

komen we er met. Een interessante vraag is nu of de VU, ge/ien liaar eigen karakter en identiteit, aan deze concurrentieslag moet meedoen. Laat ik voorop stellen dat ik de suggestie, als zouden identiteit en kwaliteit onderiing strijdig zijn, van de hand wijs. Zou het één werkelijk ten koste gaan van het andere, dan blijven twee mogelijkheden over die allebei leiden tot het opheffen van de VU. Het bewaren van de identiteit ten koste van de kwaliteit maakt op den duur van de VU een tweederangs universiteit. Had de VU dat in het verieden gedaan, dan zou ze nu al niet meer bestaan. Wordt, aan de andere kant, de identiteit volledig losgelaten en de VU volstrekt gelijkvormig aan de rijksuniversiteiten; dan is er voor haar ook geen bestaansrecht meer. Dat dilemma moetje dus niet willen aanvaarden. De VU probeert aan beide eisen recht te doen. Kwaliteit èn identiteit kun je als gelijkwaardige criteria hanteren, al moet je je voortdurend blijven bezinnen op de vraag hoe. Op dit moment vindt men de identiteit bijvoorbeeld sterk terug in de discussie over de ontwikkeling van wetenschap en technologie, hun invloed op de samenleving en het milieu, de - ook ethische - grenzen van wetenschapsbeoefening, en de verantwoordelijkheid van de wetenschapper bij dit alles. Het gaat hier om vragen waarin normen en

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987

VU-Magazine | 485 Pagina's

VU Magazine 1987 - pagina 28

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987

VU-Magazine | 485 Pagina's