GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1989 - pagina 118

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1989 - pagina 118

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hillenius. "Rijm, alliteratie en beeldspraak leggen verband tussen niet bij elkaar horende zaken", zei hij, de "verzoenende, promiscue paarlust van de kunstenaar" memorend.

K

unst, c.q. poëzie, en wetenschap: een harmonieus en vruchtbaar huwelijk, zou men denken. In potentie wel, althans in de ogen dergenen die waarde hechten aan de visie van Dick Hillenius. Maar voor anderen leert de historie van deze, in wezen conflictueuze, verhouding, dat een drastische interventie van een doorgewinterd relatietherapeut dringend gewenst is. Het beschimpen van dichters - en dat om méér dan alleen hun 'promiscue paarlust' door de beoefenaren der wetenschap, heeft hoe dan ook een lange voorgeschiedenis. Zo bepleitte de wijsgeer Plato in de Griekse oudheid al de verbanning van alle dichters, op grond van hun, zijns inziens, immorele bezigheden die zowel de wetenschapsbeoefening als de staatsveiligheid zouden ondermijnen. H.C. Ten Berge: 'Dan maar een boek als slaappil. Een dikke!' Foto Elizabeth de Vaal

diging van de poëzie', een essay uit een recent verschenen, gelijknamige bundel, dat de problematische relatie tussen wetenschap en poëzie tot onderwerp heeft. De bundel van dichter en prozaschrijver Ten Berge vormt de tastbare weerslag van de voordrachten die hij eind vorig jaar hield, tijdens een verbintenis van twee maanden als 'gastschrijver', met de Rijksuniversiteit Groningen; een eer die overigens ook Hillenius (in 1986) en Doeschka Meijsing (in 1987) te beurt viel.

Sterker nog: ze hebben zich inmiddels aan hun marginale positie aangepast, hetgeen uit hun geesteskinderen in toenemende mate valt af te lezen. Dat laatste is - vrij vertaald één van de stellingen waarmee Ten Berge, onder de kop 'De woorden in stelling gebracht', zijn essaybundel opent. In een achttal provocerende uitspraken hekelt Ten Berge onder meer de "als weldadig ervaren slaapkuur" waaraan zijn jongere collega-auteurs zich naar zijn mening hebben over-

P

gegeven: "Ze hebben zich bij alles neergelegd en bij voorbaat iedere poging tot exploratie van nieuwe vormen en technieken opgegeven. Zoveel hoofden en helaas zo weinig zinnen." De revolutie van het woord is verleden tijd, de experimenteerlust verdwenen, en terwijl voor het overige al wat zich aandient als 'nieuw' mag rekenen op ruime aandacht, valt het literair experiment nog slechts afkeer en misprijzen ten deel. Boos maakt Ten Berge zich vooral ook op het publiek dat immers niet bereid blijkt zich enige moeite te getroosten en zelfstandig op zoek te gaan naar de geheime tunnels die toegang verschaff'en tot het als een piramide voor te stellen literaire werk. "Dan maar een boek als een slaappil. Een dikke!", schrijft hij sarcastisch. "En honderd jaar dromen als Doornroosje. Achter prikkeldraad en ondoordringbaar glas." Hoe begrijpelijk Ten Berge's bittere venijn ook is, potsierlijk is het hier

Plato was in dit opzicht geen eenling. Door de eeuwen heen bleven soortgelijke klachten en schimpscheuten de poëten achtervolgen. De

oëzie - zéker 'moderne' poëzie - ontregelt, zet vastgeroeste ideeën en betekenissen op losse schroeven, trekt stutten weg, trapt tegen heilige huisjes. Maar ze legt tegelijkertijd niet zelden een grote mate van ontoegankelijkheid en weerbarstigheid aan de dag. Al duivel huist in de dichters, meende met al zijn dat geen kwaliteiten die bijvoorbeeld ook magister Konrad de dichtkunst bijster populair maUnckebunck die in een studie over ken bij het grote publiek. Het aantal de middeleeuwse vagantendichters vaste afnemers van poëzie is dan aldus wordt geciteerd: "Ze verwoes- ook betrekkelijk gering, de gebruiten alle universiteiten. En ik heb het kelijke oplagecijfers dienovereenvan een oude leraar in Leipzig komstig; een gegeven dat het ondergehoord die reeds XXXVI jaar ma- mijnende risico bijgevolg meteen al gister was dat toen hij nog een jon- neutraliseert: de tijdbom is eenvougeman was, de universiteit toen pal digweg te klein om enige schade van stond, want er viel binnen een om- betekenis te kunnen aanrichten. trek van XX mijl geen dichter te be- Dichters - hoe revolutionair hun kennen." werk in wezen ook mag zijn - leven "Het is sindsdien nooit meer hele- in de marge, hebben zich daar bij maal goed gekomen tussen de neergelegd, en" vormen geen enkel universiteit en de arme dichter", ver- gevaar voor de samenleving, niet zucht, na het citeren van dit frag- voor de staatsveiligheid, en zéker ment, H.C. ten Berge in 'De verde- niet voor de wetenschapsbeoefening.

'Dichters verleiden de geest, ze zijn de souffleurs van de misdaad en apen de fflosofen na.'

28

VU-MAGAZlNE—MAART 1989

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1989 - pagina 118

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

VU-Magazine | 484 Pagina's