GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1995 - pagina 65

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1995 - pagina 65

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

doorgaans als elementaire bestanddelen worden beschouwd. Het zijn formules die tot het basisrepertoire van de decoratieve kunsten behoren. Maar apen zullen er nooit gebruik van maken; van de praktisch onbegrensde mogelijkheden om met abstracte vormen en kleuren in een rechthoekig veld te spelen, benutten zij slechts een zeer klein deel. Schilderende apen verrichten reeksen van vrije en intelligente handelingen, die zich echter nooit ontworstelen aan het 'nu' en ook nooit op enige wijze onafhankelijk worden van het materiaal waarmee zij die handelingen verrichten. We kunnen het ook andersom formuleren; aangezien de door de apen voortgebrachte patronen geen zelfstandigheid bezitten, en dus geen waarde hebben als vormen, kunnen ze als het ware niets anders zijn dan door deze proefdieren geproduceerde 'echo's' van het materiaal.

schilderen worden voortgebracht, leiden een eigen esthetisch leven, onafhankelijk van de daad van het voortbrengen, en verbonden met de symbolische functies die inherent zijn aan het idioom van de kunst.

SYMBOLISCH

Bij menselijke beeldende kunst is de produktieve daad altijd gericht op de resultaten; de activiteit - het schilderen dus - kan bij de mens nooit zodanig worden los gezien van het eindprodukt als bij apen wel mogelijk is. Deze breuk tussen de daad en het resultaat daarvan, is precies wat het ontstaan van cultuur mogelijk maakt. Net als in de taal en andere institutionele tekensystemen het geval is, is deze breuk namelijk een absolute voorwaarde om een symbolische verhouding met de omgeving überhaupt mogelijk te maken. Menselijke kunst is volledig geworteld in deze scheiding tussen de daad en zijn voortbrengselen, die ik 'de operatieve breuk' zou willen noemen. Het bestaan van een 'gevoel voor orde' bij hogere diersoorten is een feit; het is bewezen door observaties en experimenteel werk. Er bestaat ook geen twijfel dat dit gevoel aan de mens werd doorgegeven, die op zijn beurt de kunst uitvond als een domein waarin op dat gevoel een beroep werd gedaan om zich in zijn puurste vorm te manifesteren. Maar een verwijzing naar dat 'gevoel voor orde' is volstrekt onvoldoende om er de vraag naar de oorsprong van kunst en cultuur mee te beantwoorden. Een bevredigend antwoord op die vraag moet namelijk het ontstaan kunnen verklaren van ten minste vier onderling hecht verbonden verschijnselen die in de beeldende kunst samenvloeien: in de eerste plaats een gevoel voor vorm dat gerelateerd is aan het vermogen een gegeven beeldvlak in een denkbeeldige ruimte te veranderen; ten tweede een notie van 'de operatieve breuk', oftewel een creatief bewustzijn; in de derde plaats het vermogen om hulpmiddelen te hanteren; en tenslotte het vermogen om symbolen te gebruiken. Het zal hoe dan ook duidelijk zijn dat apen dat besef van de vorm als vorm missen en evenmin beschikken over een creatief bewustzijn of een spontaan vermogen om symbolische betekenissen over te dragen. We mogen aannemen dat door apen vervaardigde schilderingen een voorbeeld vormen van een speels explorerende activiteit die zo complex mogelijk is zonder het niveau van de 'operatieve breuk' te bereiken. Schilderende apen blijven aan gene zijde van het ervaren, waar geen bewustzijn bestaat van het principe dat aan de voortbrengselen van een daad een heel eigen waarde geeft. Deze constatering leidt echter tegelijkertijd tot de conclusie dat deze dierlijke activiteiten ons onmogelijk antwoord kunnen geven op de vraag hoe, wanneer en waarom deze 'operatieve breuk', die ten grondslag ligt aan de menselijke cultuur, tijdens de geschiedenis van het leven op aarde is ontstaan. Helaas bieden schilderende apen dus ook geen enkele mogelijkheid om de vraag naar de oorsprong van de kunst te beantwoorden.

Als deze conclusie correct is, kan de theorie over het 'gevoel voor orde' niet langer standhouden als een steekhoudende verklaring voor de esthetische eigenschappen die we bij schilderingen van apen aantreffen. Deze theorie ziet het autonome, vormen-producerende effect van het schildermateriaal ten onrechte aan voor een esthetische aanleg bij de aap. Die vergissing komt voort uit het op verwarrende wijze door elkaar halen van twee verschillende zaken. Aan de ene kant het vermogen om relevant te reageren op geordende vormen, aan de andere hetgeen, met een variatie op Nietzsche, betiteld kan worden als een Wille zur Ordnung: een expressief verlangen om een esthetisch soort orde te scheppen; om geordende vormen in het leven te roepen enkel en alleen omwille van die ordening zelf. Chimpansees bijvoorbeeld lijken heel beslist te beschikken over een 'gevoel voor orde', maar alleen in de eerste betekenis: relevant regerend op geordende vormen dus. Voor een verklaring van de in het oog springende esthetische eigenschappen van hun schilderingen is geen impliciete, duistere expressietheorie nodig. Die eigenschappen worden afdoende verklaard door de werking van een speels explorerende drang die de proefdieren ertoe drijft de toestand van het veld met penseelstreken te verstoren. Het ligt dus eigenlijk meer voor de hand om het verschijnsel van schilderende apen te verklaren door te spreken over een 'drang tot verstoring' dan over een 'gevoel voor orde' (zolang we beseffen dat het eerste niet simpelweg het tegendeel is van het laatste). En het is in feite niet zo moeilijk aan te tonen dat dit 'gevoel voor verstoring' (niet te verwarren met een 'gevoel voor chaos') werkzaam is in alle sectoren van het leven van niet-menselijke primaten. De sociale orde van een groep wordt bijvoorbeeld voortdurend in stand gehouden door een vergelijkbaar gedrag als schijnaanvallen en ander geplaag die het groepsgedrag van dieren zo fascinerend maakt om naar te kijken. Deze typische neiging om puur 'ordeverstorend' te reageren op het aangeboden schildersmateriaal, komt uitsluitend voor bij mensapen en kapucijnerapen; niet bij andere diersoorten dus, maar - heel opmerkelijk - óók niet bij de mens. Bij mensen betekent schilderen a priori altijd meer dan alleen het veranderen van de toestand van een veld. Voor het menselijk oog leidt de vorm, ook los van het veld waarop deze is aangebracht, altijd ook een zelfstandig bestaan. De vorm is als zodanig steeds een drager van betekenis. Anders gezegd, de patronen die bij het WETENSCHAP,

CULTUUR

e)

VERMOGEN

Dr. Thierry Lenain doceert filosofie en kunstgeschiedenis aan de Université Libre te Brussel. Dit essay is een bekorte en bewerkte versie van het artikel 'Ape-painting and the problem of the origin of art' dat zal verschijnen in de komende jaargang van het wetenschappelijke tijdschrift Human Evolution.

SAMENLEVING - JANUARI/FEBRUARI

63

I99S

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1995

VU-Magazine | 588 Pagina's

VU Magazine 1995 - pagina 65

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1995

VU-Magazine | 588 Pagina's