GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 322

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 322

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

meer dan vijduizend jaar geleden gesproken werd. In ons individualistisch ingestelde, multiculturele tijdsgewricht wijst het Proto-Indo-Europees ons op welkome wijze op onze gedeelde oorsprong. Etnische wortels, die zo vaak synoniem zijn met etnische verschillen, komen in de geschiedenis van onze taal doorgaans samen: hoe dieper je graaft, hoe dichter ze bij elkaar komen. De oertaal zelf bleef lang ongrijpbaar. Maar na twee eeuwen onderzoek krijgen we nu dan toch een degelijk antwoord op een aantal uiterst boeiende historische vragen. Zoals; wie spraken PIE? Waar leefden zij? Hoe zag hun taal eruit? En: hoe groeiden plaatselijke dialecten uit tot hoofdtalen in grote delen van Azië en Europa? Archeologische vondsten in de Oekraïne en Rusland, en nieuwe onderzoeksmethoden in de genetica en de taalkunde, wijzen onafhankelijk van elkaar op een streek die altijd al kandidaat stond voor het Indo-europese stamland. Als die inzichten kloppen dan woonden de sprekers van het PIE ten oosten van de Dnjepr op de graslanden van de Euraziatische steppen. Daar brachten ze met het rijpaard en het wiel grote veranderingen teweeg in een herderseconomie. En ik denk dat juist die revolutie leidde tot de taalexplosie die zich eeuw na eeuw verder zou verbreiden, die doorklinkt in stemmen van Schotland tot China, en die vorm gaf aan het Engels en het Frans (en Russisch en Oekraïens) en de woorden die zij onderling uitwisselen. Polyglot

De Indo-europese vraagstuk werd voor het eerst geformuleerd door William [ones, een rechter bij het hooggerechtshof van Calcutta. Zijn benoeming in 1783 markeerde Calcutta's overgang van handelsvestiging naar onderdeel van het Britse rijk. Maar aan de reputatie van een plek vol exotische mystiek die de stad in Engeland had, deed hij niets af. Jones was gefascineerd door de complexiteit van de Hindoe-wetgeving, en ging daarom Sanskriet leren, een archaïsche taal die overal in India wordt gebruikt in de religieuze en juridische teksten van het Hindoeïsme. Drie jaar lang boog hij zich over teksten in het Sanskriet, waarvan de oudste - de Rig-Veda - een verzameling bevat van lofzangen, beschrijvingen van rituelen, en verhalen uit de heldentraditie van een volk dat zichzelf Arisch noemde. En toen, in 1786, tijdens een lezing voor de Aziatische Academie van Bengalen, sprak Jones de zin uit die nu in elke inleiding tot de historische vergelijkende taalkunde wordt geciteerd: "Het Sanskriet, hoe oud het ook zijn moge, heeft een prachtige structuur, volmaakter dan het Grieks, overvloediger dan het Latijn, en delicater verfijnd dan beide, terwijl het toch meer met die twee gemeen heeft, zowel in de stammen van de werkwoorden als in grammaticale vormen, dan ooit door het toeval zou kunnen zijn ontstaan; zo veel zelfs dat geen taalgeleerde ze alle drie zou kunnen bestuderen zonder te geloven dat ze ontsproten aan een gemeenschappelijke bron die, wellicht, niet meer bestaat." Jones, een getalenteerde polyglot die vertrouwd was met Latijn, Grieks, Welsh en Gotisch (een vroeg-Germaanse taal).

38

WCS JULI - AUGUSTUS

1996

wees daarmee op een raadselachtige waarheid. In de eeuwen na Jones' onthulling heeft men in twee disciplines gezocht naar zijn 'gemeenschappelijke bron': de vergelijkende taalkunde en de archeologie. Taalkundigen hebben stukje bij beetje de puzzelstukjes bijeen gezocht die in oude documenten en moderne talen begraven liggen, en daarmee een steeds nauwkeuriger beeld geschapen van de aard van het verband tussen de Indo-europese talen. De Indoeuropese taalfamilie omvat nu de meeste Europese talen, met inbegrip van het Albanees, Bulgaars, Deens, Duits, Engels, Frans, Gaelisch, Grieks, Italiaans, Litouws, Nederlands, Noors, Oekraïens, Pools, Portugees, Roemeens, Russisch, Servo-Kroatisch, Spaans, Tsjechisch en Zweeds (maar met uitzondering van het Baskisch, het Fins en het Turks). Verder omvat het Indo-europees het Armeens, Kasjmiri, Koerdisch, Perzisch en talloze Indiase talen, waaronder het Bengaals, het Hindi en het Oerdoe. Uitgestorven takken reikten tot in Klem-Azië en Syrië, waar de Hittieten leefden, en tot in Noordwest-China waar in de ruïnes van de karavaansteden van Xiniang teksten in het Tochaars zijn gevonden. Van al die talen is aangetoond dat ze grammaticale constructies en woordstammen gemeen hebben die wijzen op een gemeenschappelijke herkomst. Toch zweefden die taalkundige aanwijzingen, hoe boeiend ze op zich ook zijn, lang onvast m ruimte en tijd. Het wachten was op archeologen die ze zouden kunnen verbinden met bepaalde graven, nederzettingen en materiële overblijfselen. Helaas meenden veel archeologen dat het Indo-europese probleem door propaganda was vergiftigd. De Nazi-mythe van een Germaans, "Arisch", superras was ten dele gebaseerd op het werk van de Duitse archeoloog Gustaf Kossinna, die in de jaren 1920 de stelling verdedigde dat het Indo-europese vaderland in het moderne Duitsland lag. Tegenwoordig worden in Rusland en andere Europese en Aziatische landen vergelijkbare fantasieën opgedist om racistische overtuigingen en territoriale aanspraken te rechtvaardigen. Expansie

Archeoloog Collin Renfrew van de Universiteit van Cambridge stelde in 1977 een scenario op dat onder archeologen nog steeds opgeld doet: de sprekers van het PIE leefden in Anatolië (in het huidige Turkije), waar zij de eerste schreden op de weg naar een boerenbestaan zetten. Op een bepaald moment, vóór 6000 v.Chr., trokken zij naar het noordwesten, naar Griekenland en de Balkan, en vandaar naar het oosten, naar Roemenië, de Oekraïne en Rusland, waar ze hun eerste echte boerenbedrijven vestigden. Door het oorsprongsgebied van het Indo-europees in Turkije te situeren verklaart hij ook mede de klankverwantschap tussen bepaalde woorden m het ProtoIndo-Europees, de Semitische talen van het Nabije Oosten (Arabisch, Hebreeuws, en dergelijke) èn de niet-Indo-europese talen van de Kaukasus (Tsjetsjeens en Georgisch, bijvoorbeeld). Zijn scenario is helder en eenvoudig, en daarom heel aansprekend. Maar er kleeft ook een ernstig bezwaar aan. Om het met Renfrew eens te kunnen zijn, moeten archeologen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 322

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's