GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1997 - pagina 347

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1997 - pagina 347

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Franse marxisten, onder wie Jean-Paul Sartre, die na de oorlog, vanuit hun geriefelijke clubfauteuil maar met veel bravoure, Stalins terreur in de Sovjet-Unie verdedigen met een onbarmhartig 'waar gehakt wordt vallen spaanders'. Camus kan en wil niet accepteren dat er doelen zijn die geweld dat onschuldigen treft als middel kunnen rechtvaardigen. Noch met een beroep op de geschiedenis, noch met een beroep op de toekomst acht hij dat toelaatbaar. Door die overtuiging jaagt hij niet alleen zijn voormalige marxistische vrienden tegen zich in het harnas, maar komt hij ook van twee kanten onder vuur te liggen als korte tijd later de Algerijnse kwestie op gewelddadige wijze escaleert. Camus, die zich verbonden voelt met het armoedige Algerijnse volk merkwaardig mengsel van Fransen èn Arabieren, waaruit hij zelf afkomstig is - verklaart zich solidair met het Algerijnse vrijheidsideaal. Dat brengt hem in conflict met de koloniale die hards in het moederland. Tegelijkertijd echter wijst hij de terreur af waarmee de Algerijnen hun doel denken te bereiken en verzet hij zich bovendien tegen een radicale arabisering van het land waardoor Algerijnen van Franse origine in de verdrukking zouden komen. Dit levert hem de minachting op van de Algerijnse onafhankelijkheidsbeweging. En zo raakt Camus bekneld in de ongemakkelijke positie van de politieke activist die door beide strijdende partijen als een lafaard dan wel een verrader wordt gezien. Het doet hem besluiten zich niet meer met de praktische politiek te bemoeien. Met een parafrase op de bekende leuze uit de Franse revolutie, zou men de twee cycli in het werk van Camus kunnen samenvatten onder het motto 'M Dieu, ni Marx'. Terwijl hij het christelijk geloof kapittelt als bieder van valse hoop en troost in het licht van het eeuwig absurde, wijst hij het marxisme af vanwege de daarin als autonoom beschouwde gang der geschiedenis. Beide zijn in de ogen van Camus ideologieën die de mens de vrijheid ontnemen om het leven naar eigen hand te zetten. In 'L'Homme révolte' legt hij een logische relatie tussen wat hij als 'twee religies' omschrijft: "Terwijl het christendom pessimistisch is ten aanzien van de mens, is het optimistisch ten aanzien van het menselijk lot. Het marxisme, pessimistisch ten aanzien van dat lot, pessimistisch ten aanzien van de menselijke aard, is optimistisch ten aanzien van de loop der geschiedenis (innerlijke tegenspraak!)." Ik daarentegen, besluit Camus, ben "pessimistisch met betrekking tot de menselijke aard", maar "optimistisch (...) met betrekking tot de mens." In zijn ontmythologisering van het leven betoont Camus zich een existentialist van onvervalst Franse makelij: de mens is zelf zijn eigen, zijn enige doel; daarbuiten heerst de 'onzin'. Maar anders dan bij het existentialisme van bijvoorbeeld Sartre het geval is, vervult dit besef Camus geenszins met walging. Hij is wars van het 'sartriaanse' soort cynisme dat hij als een te bestrijden verlokking voor alle intelligente mensen beschouwt. Meest opmerkelijke in Camus' denken is, dat hij vanuit een ontluisterend aandoend mens- en wereldbeeld, en een acceptatie van het absurde, komt tot een pleidooi voor de kunst, de

moraal en vooral ook voor de levensvreugde. Dat heeft hem de kwalificatie 'heilige zonder God' opgeleverd en verklaart waarom zijn werk vooral theologen altijd heeft gefascineerd. Wroeging Wat bij lezing van de postume, lang uitgestelde uitgave van 'De eerste man' een schok teweegbrengt is het rechtstreekse, sterk autobiografische karakter ervan. Waar in de min of meer voltooide hoofdstukken en fragmenten nog namen zijn veranderd en de auteur achter een fictieve verteller lijkt schuil te gaan, zijn de losse aantekeningen en voorlopige schetsen op een onthullende manier direct, persoonlijk en intiem. En de wroeging die uit de losse notities spreekt is ronduit onthutsend. Camus gooit daarin zijn frustraties op papier over het feit dat hij naar zijn gevoel zijn eenvoudige afkomst en ouders heeft verraden en, in zijn pogen zich intellectueel te ontwikkelen, op onacceptabele wijze egoïstisch is geweest. En de grote vraag is wat deze spijtbetuiging betekent voor de rest van zijn werk. Ziet hij zijn eigen leven dan toch als de grote leugen waartegen hij zo lang en intensief heeft gevochten? De moeder die Camus ten tonele voert is ongeletterd en beschikt over een vocabulaire van hooguit vierhonderd woorden. Zij is wel onwetend, maar niet berustend. Zij is gelaten maar tegelijkertijd onverzettelijk, trouwhartige voortploeterend op de ooit, in een ver en vergeten verleden ingeslagen weg, zonder een uitzicht dat verder reikt dan de dag van morgen. Die moeder blijkt bij nader inzien Camus' ultieme Sisyphus. Zij heeft net als de mythologische held geen geschiedenis, want zij is van alle tijden. En zij heeft evenmin een toekomst, want haar lot zal nooit veranderen. Die moeder staat model voor de lijdende mensheid, de hardwerkende, maar historieloze massa. 'De eerste man' kan gezien worden als een poging van Camus de moeder en die massa alsnog een geschiedenis te geven. De tragiek is echter dat Camus beseft dit tribuut alleen te kunnen brengen dankzij het feit dat hij zichzelf, als vooraanstaand intellectueel, aan die onmondige massa en aan 'de nacht van moeders waarheid' heeft ontworsteld. Hij - de man die, naar eigen zeggen, nooit genas van zijn jeugd - voelt dat echter niet als een bevrijding, maar als een ontworteling, een vorm van vervreemding en een verloochening van zijn eenvoudige afkomst. Camus benijdt de massa om haar onwetendheid. De onmondigen, van wie niets anders overblijft dan "een ontastbare herinnering - de lichte as van een aan de bosbrand verschroeide vlindervleugel", acht hij groter dan zichzelf. Hij is, kortom, jaloers op Sisyphus in het besef er zelf geen te zijn. Deze constatering roept uiteraard de vraag op of Camus het compromisloos accepteren van het absurde, dat hij voorstond, zelf wel ten volle heeft kunnen opbrengen. Hij zal het antwoord daarop altijd schuldig blijven.

W e r k van A l b e r t Camus in Nederlandse vertaling, waaronder de postuum uitgegeven r o m a n 'De eerste man', verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij. Voor dit artikel is onder meer gebruikt gemaakt van Ger Verrips' ' A l b e r t Camus - een leven tegen de leugen' dat onlangs bij uitgeverij Balans is verschenen.

wcs

SEPTEMBER/OKTOBER 1997

51

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's

VU Magazine 1997 - pagina 347

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's