Uit de diepte - pagina 85
79
gebouwd, doordat die zalig
er velen
worden toegedaan
tot de
gemeente,
wordt.
Onze tekstwoorden
veroordeelen
zoo
scherp mogelyk alle
huichelarij.
Nu noemden
onze vaderen allen huichelaars of hypocrieten, hetzij door den Doop of door Doop en belijdenis, aan de kerk verbonden waren. En zeker handelden zij daarin recht. Immers, hij, die gedoopt is, draagt het kleed van een krijgsen wanneer hij nu desniettegenstaande knecht des Heeren een vijand is van God en zijn dienst, dan is bij hem, evende uitwendige schijn anders, dan als bij Ananias en Safifira het metterdaad inwendig gesteld is. Alle onbekeerden in het midden der gemeente zijn dus hypocrieten. Niet, dat wij, menschen, hen als zoodanig kunnen kennen. Wij kunnen slechts oordeelen over belijdenis en wandel. Maar God kent ons. Hij weet wat er in het hart is. Daarvan getuigt onze tekst zoo helder mogelijk. Mochten wij maar waarlijk te worstelen krijgen met de alwetendheid Gods, zoodat wij schaamrood worden over onzen jammerlyken toestand, indien deze aldus moet worden beschreven: Uitwendig een volgeling van den Heere Jezus, inwendig een vervolger van de kudde des Heeren. Indien het met ons aldus blijft, hoe zal daardoor ons oordeel nog worden verzwaard! Het is immers in een aardsch koninkrijk ook aldus. Wanneer een volk tegen zijn koning rebelleert, dan is het altijd veel grooter, misdrijf wanneer een soldaat, die 's konings kleed draagt, zich bij de muiters voegt, dan wanneer een gewoon burger dit doet. Maar ook is de alwetendheid Gods een troost voor het arm en ellendig volk des Heeren. Wanneer de ziel van alle zijden bitter benauwd is geweest en de Heere deed in de ruimte gaan, door een weg ter verlossing in Christus Jezus te openen dan ziet de wereld ons met booze blikken aan. Bij eiken misslag, dien wij begaan, bij elke zonde, waarin wij vallen staan de vijanden van Gods koninkrijk gereed om ons te verdenken van huichelarij. Zoo is de wereld nu eenmaal; men denkt liever, dat iemand een afschuwelijk huichelaar is, dan dat hij tot God bekeerd werd. Doch indien men bij gedurigen strijd tegen overblijvende zonden nog tot den Heere zeggen mag: «Gij weet, waarom het mij te doen is. Gij weet dat ik een vermaak heb naar den inwendigen mensch in uwe wet. Gij weet, dat het mijne begeerte is, om uw naam te verheerlijken, en dat het mij tranen kost, wanneer om mijnentwil uw naam gelasterd
met uitwendige banden
die slechts
;
,
,
,
,
,
,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1887
Abraham Kuyper Collection | 820 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1887
Abraham Kuyper Collection | 820 Pagina's