Het Calvinisme en de Kunst - pagina 14
14
en
Bouwmeester;
en omdcat die heerlijkheid, evenals al wat bestaat, alleen in God zijii einddoel vindt, gewaagt ze van een lust, een vermaking, een welbehagen dat God in zijn schepsel vindt. ")
Dit brengt ons vanzelf op
Schelling en Hegel,
den mensch. Tegenover Kant,
die de dichtkunst het hoogst stelden,
op zekere hoogte Her bar t gelijk in zijn vooropstelling van de plastiek. ^^) Zijn eigen beeld te kunnen scheppen is de volkomenste kunst. Nu kan, dit spreekt vanzelf, de mensch niet zelf Gods beeld zijn. God vindt slechts in heeft tot
dien
Ééne,
die zelf
God
is,
„het
uitgedrukte
beeld
zijner
en het afschijnsel zijner heerlijkheid". Eer verzadigd te worden met Gods beeld" onze versmachting. jNIaar wel is de mensch naar Gods beeld geschapen en uit deze ,,Gottebenbildlichkeit" volgt nu tweeërlei Vooreerst dat ook de mensch als kunstenaar kan optreden, en ten andere dat ook de mensch in de voortbrengselen zijner kunst lust heeft. Als beelddrager Gods draagt hij de mogelijkheid in zich, èn om iets Schoons te scheppen, èn om in het Schoone welgevallen te hebben. *')
zelfstandigheid is
,,
:
Dit kunstvermogen
den mensch geen afzonderlijk vermogen, maar een ongebroken uiting van het beeld Gods in hem; en evenzoo het vermogen om het schoone te genietenis geen vermogen naast verstand en wil, maar de rechtstreeksche zin van zijn „Gottebenbildlichkeit" voor het Goddelijk stempel in het creatuur. *^) „God heeft alle ding schoon gemaakt, riep de Prediker, en heeft do eeuw in 's menschen hart gelegd." *'') Wat Kant beweerde, dat het schoon ,,ohne Interesse und ohne is
in
Begriff allgemein gefiiUt,"
nadert deze waarheid, maar neemt strekt zich over heel ons leven uit. Ook ons karakter, onze omgeving, harmonisch te vormen, is schoone kunst, en al wat in het schoon van een karakter of van een Laokoongroep of van een waterval, ons door vorm, verschijning, verband of uiting weldadig aandoet, spreekt het beeld Gods in ons toe. liet Schoone voort te brengen en het Schoone in ons op te nemen, is niet de taak van een enkel ver-
ze in te beperkten zin.
De kunst
mogen
die „Gottebenbildlichkeit," die de
maar van
grond waar ons elke kracht en elk vermogen in wortelt. *^) Juist omdat in het heerlijke en schoone de esióry,; doorblinkt en God ,, zichzelf bekend is en niemand nader," moet elke poging om het schoone te ontleden, naar Winckelman's juiste opmerking, schipbreuk lijden. Zoodra ge het Schoon ontleedt, is het
is,
in ons,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888
Abraham Kuyper Collection | 88 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888
Abraham Kuyper Collection | 88 Pagina's