E voto Dordraceno - pagina 45
ZONDAG van bewust
blik zich er
hem
in
is
is,
II.
üeest herkomstig. Vandaar dat ,,Zoo die liefde mij
voelt;
zoo
niet
zijn
uit
hem
is
maar
geest,
wordt
ingestort,
maar
heb
ik
opgeweld, maar
den
uit
zulk een kind van
juist
Heiligen Geest,
ik niet uit dien
33
III.
dat deze liefde niet uit
en dus niet
ingestort,
HOOFDSTUK
Heiligen
God uitnemend ook
niet lief,
mijn eigen geest adem,
uit
en is
zelfzucht meer dan zucht naar God, drijfveer van mijn doen. Ja, hij bekent nu én uit zijn verleden én uit wat er nog aan lava gloeit onder den bodem van zijn hart, zeer wel te beseffen, dat hij in stede van tot liefde veeleer
En op grond van
die zelfkennis nu betuigt en belijdt hij: ook als kind van God, mij nog buiten den invloed van den Heiligen Geest denk en dus nog midden in den dood lig, weet ik gewisselijk, dat ik, wat mijn natuur aanbelangt, nog steeds geneigd ben, God en mijn naaste, niet lief te hebben maar te haten. Dat ik nu wel neig tot
haat neigt.
„Voorzooverre
ik,
en hel, maar toch niet in dien haat val, is ophoudende goedheid. De weg waarop ik sta,
niet
mijn doen, maar Gods
helt
wel schrikkelijk, en zoo
beneden glijden; maar Hij laat mij niet los, en daarom kan die haat tegen Hem niet tot zijn werking komen en leef ik niet zelden zelfs uit de mij voor Hem ingestorte liefde.
God de Heere
Maar
rekent ge daar nu buiten, bedoelt ge niet te vragen naar hetgeen
genade
Wet
o,
lijk
mij losliet, zou ik wel terstond naar
in mij
wrocht en nog werkt, maar neemt ge mij in mijzelven, dan, is er geen sprake van dat ik u volkomen-
des Heeren, dan neen, dan
zou kunnen houden, want dan ben
ik eer tot
haat dan tot liefde geneigd,
en gaat de neiging van heel mijn inwendig bestaan eer lijnrecht tegen u in."
Had de Catechismus alleen gevraagd: Kunt ge de Wet van Sinaï houden? dan ware misschien nog zelfmisleiding mogelijk geweest; want afgoderij, beeldendienst, enz. ligt in dien ruwen vorm niet op ieders weg; vooral niet in Gereformeerde landen. Maar nu de Catechismus eerst die Wet van Sinaï door Vraag 4 in haar geestelijken wortel heeft opengesneden, aantoonende hoe ze het zuiverste liefdewerk van heel
en wezen eischt; en nu daarna vroeg: „Kunt geestelijken wortel d.
deze belijder; nu hij
cordaat,
is
i.
alle
volkomenlijk houden?"
pas ter ontwijking
hoe desperaat het met
nature geneigd
om God
zijn
en mijn naaste
gij
—
deze
Wet
uw
persoon
tot in
haar
nu bezwijkt natuurlijk
hem afgesneden; en antwoordt natuur ook gelegen
te haten. Niet:
,,Ik
zij:
,,Van
haat ze",
dit
ware leugen. En ook niet: ,,Ik neig om ze te haten"; want ook dat mag en kan een kind van God niet zeggen, of hij vloekt tegen de genade in. Maar wel: ,,Ik neig van nature om te haten." Evenals een die duizelig wierd toen hij voor een afgrond stond, zeer goed weet en voelt: ,,Ik neigde om neer te storten", en hij ook neergestort zou zijn, zoo zijn gids hem niet met sterken arm had gehouden. E
Voto
I
3
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's