Briefwisseling tusschen A. Kuyper en Charles Boissevain - pagina 9
van de Niex/we Kerk, staande aan den Dam; voorts in de kosterij en, kerkeraadskamer last heeft gegeven tot het plegen van wederrerJitelijke handelingen, als daar zijn deuren te hebhen laten uitzagen, sloten te Jiebben doen openbreken en versperringen, te hebben, doen plaatsen; daarna dat hij in diezelfde kosterij wachten heeft geplaatst, om aan de wettige beMaurders of tvie van hunnentwege zich aanmeldden, den toegang tot die gebomven te beletten; en eindelijk dat hij gelden heeft geïnd of doen innen, waarvan de inning alleen aan de wettige bestuurders toekwam, kortom ik beschuldig hem zich gedragen te hebben gelijk alleen een wettig bewindvoerder of beheerder zich zou mogen doen; en al zulks zonder eenig geldig recht of bevoegdheid te bezitten, om bij eene der genoemde handelingen als luettig bewindvoerder of lastgever te mogen
gebouwen dat
hij
optreden.'^
Zoo meent gij het. Welnu, zeg het dan ook zoo. Schuif UM^ vizier flink omhoog grijp den vollen nobelen moed in uw burgerhart, en onthoud niet langer aan den publiek door u beschuldigden tegenstander het middel om zich te kunnen verweren. Ik vorder dit van u, niet als onderstelde ik bij u twijfel aan de juistheid van uw eigen overtuiging. Ik geloof integendeel volgaarne dat gij meent wat gij schreeft, en neem aan, dat gij vastelijk overtuigd zijt, door den rechter in het gelijk te zullen gesteld worden. ;
Doch
juist omdat ik dit aanneem, kunt gij er dan ook op tegen hebben, om thans, als loyaal tegenstander, aan mijn openlijke en pertinente oproeping te voldoen. Gij zijt zeker dat gij het winnen zult; welnu, wind er dan ook niet langer doekjes om; leg aan uw poëtische taal een oogenblik het zwijgen op, en noem man en paard, noem feit en daad, met plaats en dagteekening, met de scherp geformuleerde qualificatie die gij acht aan een en ander te moeten geven, in termen waardoor ik verhaal op u krijg. Gij ziet wel dat ik zulk een pertinente declaratie en quali-
niets
het
in
ficatie
van aarzeling van u
als
minst niet vrees, maar zonder een zweem ze opzettelijk uitlok, en als man van eer ze
man van
eer zelfs
Natuurlijk laat ik u
Acht mits
gij
dat gij
gij uitstel
mij thans
aan mijn
acht te
mogen
eischen.
tijd.
noodig
tot
na de zomervacantie, mij wel,
maar onverwijld het kort bescheid volstrekt billijken eisch vóór
1
geeft,
October
e.
k.
zult voldoen.
zeer wat de Italianen noemen un' uomo ook maar te willen dulden, dat uw tegenstander door uw schuld en houding nog langer onder zoo
Gijzelf simpaticó,
zijt
om
te
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1898
Abraham Kuyper Collection | 56 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1898
Abraham Kuyper Collection | 56 Pagina's