De gemeente gratie - pagina 19
Tweede deel. Het leerstellige gedeelte.
HET OP TE LOSSEN VRAAGSTUK.
men
een klare, zuivere kennisse. Maar wat
het oorspronkelijk Goddelijk handschrift over in zijn fijnheid
hierop ook afdinge, er staat
van den gevallen zondaar nog altoos
duidelijk, dat er in het hart
onleesbaar geworden,
den gevallen zondaar nog
in
15
is dit
van
iets
Grootendeels uitgewischt,
is.
Goddelijk handschrift toch ook
men
in zooverre over, dat
kan dat het er
zien
gestaan heeft, en nog iets kan opmaken van wat er oorspronkelijk stond.
Dat
dit
nu
wordt, heeft
in tegenstelling zijn
nering weet uit
zeer
zijn
en waar elk artikel zijnen
met de
begrijpelijke
zielsgesteldheid van den Jood gezegd
oorzaak.
Een
hoofd, hoeveel van elk artikel ligt.
ziet
geen kans meer,
en houdt daarom boek. Dat boek wijst
magazijn deze en in welk magazijn die kaveling
van elk
artikel
hij
nog
boek meer dan op
zijn
een en
zijn
al.
man
zijn
geheugen
Iets dergelijks
te drijven,
nu moest ook
bij
en maga-
zijn
hoofd te
in
alles
ligt,
een kleine
winkel heeft,
drijft
hem dan
uit,
welk
in
en tevens hoeveel
voorraad heeft. Dat went er
in
in
hij in zijn
Wie daarentegen een groote zaak
en pakhuizen heeft,
houden,
flink
hem dan aan op
en ten slotte
is zijn
boek
Israël plaats grijpen,
hoe
meer het op de uitwendige wet werd gewezen. Oorspronkelijk, vóór den ook Israël uitsluitend op zijn zedelijk besef, d. i. op de kennisse van Gods wet, die nog onvolkomenlijk in zijn hart was overgebleven. Maar toen het de wet uitwendig had ontvangen, en dus een hoek der wet bezat, Sinaï, dreef
dit wel ten gevolge hebben, dat het voor zijn zedelijk besef meer aan die uitwendig aangeleerde wet ging hechten, dan aan het zwakke schijnsel dier wet in zijn eigen binnenste. Het standpunt zelf van den
moest
van de inwendige meer tot de uitwendige kennisse der wet was overgegaan. Bij den geloovige nu deerde dit niet, omdat de Geest Gods hem die uitwendige wet geestelijk duidde en aan Jood bracht alzoo mede, dat
de
ziel
hij
bond; maar voor het gros der
bewerkte
dit
.Joden, dat buiten
den Geest
leefde,
metterdaad, dat ze in menig opzicht beneden de uitnemend-
sten der Heidenen daalden.
En
dit
nu
is
de reden,
waarom
Paulus, in zeker
opzicht de besten der Heidenen boven het gros der Joden verheffende, speciaal
wet nog
van de Heidenen met zooveel nadruk in hun harten geschreven hebben.
In de tweede plaats volgt uit Rom. 2
wet tot
in
13, 14,
het werk der
zij
dat dit overblijfsel van de
het hart van den gevallen zondaar, door de Goddelijke genade nog
op zekere hoogte levendig in hen wordt gehouden. Immers er volgt, dat
„de consciëntie in hen medegetuigt", in
:
zegt, dat
hun hart getuigenis
d.
i.
geeft en er nog een
aan dit overblijfsel van de wet
Amen
op
zegt.
De
en de wet Gods worden alzoo onderscheiden. De consciëntie
consciëntie
is niet, gelijk
velen zeggen, hetzelfde als de wet Gods. Integendeel de consciëntie getuigt
met de wet mede.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1902
Abraham Kuyper Collection | 692 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1902
Abraham Kuyper Collection | 692 Pagina's