Zions roem en sterkte - pagina 112

ARTIKEL XXII

104

Antw. Door hetwelk de mensch, de waarheid des EvangeUes erkennende, die ook met eenige vreugde en uiterlijke vrucht Maar 20, 21. voor een tijd ontvangt. Zie hiervan Matth. 13 die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene die het woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt, doch het en als heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd verdrukking of vervolging komt, om des woords wille, zoo wordt 35. Hij was een brandende en hij terstond geërgerd Joh. 5 en gij hebt ulieden voor eenen korten tijd in lichtende kaars zijn licht willen verheugen. :

:

:

:

Vraag. Hoe beschrijft gij het zaligmakend geloof? Antw. Als eene hebbelijkheid der ziel, van den H. Geest door den dienst des Woords, en der bondszegelen, in de uitverkorenen gewerkt, door welke zij het woord Gods, en het Evangelie daarin begrepen, met dezelfs grootste beloften kennen, omhelzen en zichzelven met vertrouwen toepassen, tot zaligheid, gerechtigheid, ware heiligheid, en geruste hope van hunne ziel.

Vraag. Hoe wordt dit geloof in de H. Schrift genaamd ? het hartAntw. Het rechtvaardigmakend geloof, Rom. 5 1 reinigende. Hand. 15 9; de ziel-behoudende, Hebr. 10: 39; door de liefde werkende. Gal. 5 6; het levend geloof door de werken, 26; het allerheiligst geloof, 2 Petr. 1:1; een ongeveinsd Jac. 2 geloof, 1 Tim. 1:5: het geloof der heiligen, Openb. 13 10; en het geloof der uitverkorenen Gods, Tit. 1:1; welks voleinder 2. Jezus is, Hebr. 12 Vraag. Hoe spreekt het Artikel ? Antw. Van een OPRECHT GELOOF, niet alleen om het te onderscheiden van het geloof der huichelaren, maar om te leeren dat een oprecht geloof is, een waar en volkomen geloof, alles hebbende in zijn natuur, als het ingewrocht wordt door den H. Geest, waardoor het in staat is, om alle de indrukken die de H. Geest door het Woord, van den inhoud des Woords geeft, te ontvangen, en die ontvangen hebbende, zich in dadelijke oefening werkzaam te vertoonen. •

.

.

:

;

:

:

:

:

:

•

.

.

Vraag. Hoe merkt gij het geloof aan ? Antw. Geenszins als een bloote daad, die voorbij gaat, gelijk de Remonstranten willen, maar als eene hebbelijkheid welke den geloovige altoos bijblijft. Daarom worden Gods kinderen gezegd het geloof te hebben. Mare. 9 19; ook 28; het geloof te houden, 1 Tim. 1 zelf als geloovigen aangemerkt, in tijden als hun geloof niet metter45. daad geoefend wordt, 2 Cor. 6 15; Hand. 10 :

:

:

:

.

.

Vraag.

Maar

in

wat

zin,

noemt

gij

het geloof eene hebbe-

lijkheid ?

Antw. Niet in dien zin, in welke het de Logici gebruiken, van een vermogen dat door onze gedurige herhaalde werkingen voorkomt, maar in dien zin, waarin het beteekent eene in ons gelegde deugd, of bovennatuurlijke kracht, door eene scheppende almacht

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen