Een woord over de genummerde driestarren van Dr. Kuyper - pagina 19
15
„onze tekortkomingen, maar eene dergelijke valsche voorstelling
„van den loop der zaak en het eigen politiek bedoelen zou zoo „monstrueus zijn, dat de g. a. dit niet van mij had mogen
Wetende wat ik hier steeds heb gezegd, had „hij dit niet van mij mogen zeggen. Het tegendeel was waar. „Toen het Kabinet zijn ontslag had genomen speet dit mij, en „toen ik genoodzaakt werd op te treden heb ik tegengestribbeld „veronderstellen.
„wat ik kon."
Men
zal gevoelen, dat
wat
den heer Van Doorn
ik
te
gemoet
voerde woordelijk geldt tegen de driestarren van Dr. Kuyper.
Reeds in die dagen wist
had gekoesterd, dat
hij,
al
heb
dat Dr.
ik,
ik, gelijk
nu
Kuyper ook
die
blijkt ten onrechte,
meening
vertrouwd,
beter ingelicht, haar daarna weer had prijs gegeven.
Voorts wist
ik,
dat enkele anti-revolutionairen onder zijn invloed
het ook hadden geloofd.
Toen nu de heer Van Doorn in zijne repliek het eenigszins had goed gemaakt, maar tevens had opgemerkt, dat zulk eene politieke berekening eigenlijk geen groot kwaad was, zag ik ook de verdenking van die anti-revolutionaire zijde onder de oogen (Handelingen Tweede opzettelijk Dr.
Kuyper
Kamer 29 November
1909
bl.
512),
persoonlijk niet in het debat betrekkend,
dus op de meest vriendschappelijke wijze, in deze bewoordingen:
„De bedoeling van rechts was, dat men, zonder het noodige „overleg te plegen, zich zelf op den voorgrond zou hebben „geplaatst door het provoceeren
„omstandigheden, dat men ^zou geroepen icorden
tot
zelf,
van eene
„het geval
is
onder zoodanige anderen,
oplossing van die crisis.
„Dat zou onbehoorlijk geweest „geweest van
crisis
met voorbijgaan van
zijn,
en het
is
de meening
eenige anti-revolutionairen, dat het inderdaad geweest. Eene zonderlinge meening, ivaarbij het
^grootst mogelijk onrecht
aan ons werd aangedaan. Maar niettemin,
„eenige anti-revolutionairen hebben dat gemeend, en het zou „in dit geval
met het oog op de verhoudingen
in
de anti-
„revolutionaire partij onbehoorlijk zijn geweest. Ik zou het zelf
„ook als onbehoorlijk hebben aangemerkt, omdat ik
—
en dat
„brengt mijne geheele overtuiging omtrent hetgeen de plicht „is
van een mensch mede
j^iOm te
—
het
icel
mijne roeping kon achten
aanvaarden eene taak welke mij wordt opgelegd, maar
niet
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1915
Abraham Kuyper Collection | 36 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1915
Abraham Kuyper Collection | 36 Pagina's