GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Volgaarne voldoen we aan het verzoek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Volgaarne voldoen we aan het verzoek

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

van Ds. Van Lingen, om een tweetal opmerkingen op ons jongste nummer onder de oogen onzer lezers te brengen.

De eerste is deze :

In de eerste plaats moet ik mijn groote blijdschap betuigen, dat volgens uw schrijven mijne klachten hebben medegewerkt »om de synodale vergadering te Utrecht tot een ernstig, , vermaan te bewegen". Zoo is dan het doel van mijn schrijven in zooverre bereikt, en ik dank daarvoor den Heere, te meer, omdat van dat vermaan, gelijk mede door u is verklaard, niet aan mij, maar aan God den Heere de eere toekomt. Dit weet ik, dat door Gods genade gedurig in mijn harte is : »Niet ons, niet ons, uw naam alleen zij de eer", en — de Heraut werkt zeker week aan week mede, om mij het tegenovergestelde van eere te doen toekomen, een uitnemend middel tevens, om allen, wien het om eere te doen is, den mond te snoeren.

Tot het laatste zullen we het zwijgen doen. Elk HerautÏQzsx oordeele, in welk nummer, in welke kolom, of in welken regei van ons blad we ooit anders dan met liefde en waardeering van onzen broeder Ds.

Van Lingen gesproken hebben. Zelfs in het jongste nummer nog noemden we hem » den beminden broeder", en we deden dit uit de warmte van ons hart.

Doch dit slechts ter loops. Droever is de tweede opmerking die Ds. Van Liirgen onmiddellijk op de eerste volgen laat.

Hij formuleert ze aldus :

Minder aangenaam was mij echter de mededeeling, dat een tweetal broeders, terecht als «beiden bij mij even geliefd"^ voorgesteld door de synode waren gedeputeerd, »opdat de verwijzing naar de classis Arnhem voor mij niet te pijnlijk zou zijn."

Mijnheer de Redacteur! Het zij mij gegund door middel van uw blad voor de leden van classis en synode, ja van alle kerken uit te spreken, dat ik van mijn God genade voor genade verwacht, maar van classis en synode niets dan recht. Ik wijs elke verzilvering der biltere medicijn volstrekt af Uw woord he^ er mij toe genoodzaakt dien zeer geliefden broederen mede te deelen, dat ik hen tot dat doel niet kan ontvangen. Acht classis of synode, dat ik een der tuchtmiddelen verdiend heb, dat zij zonder aanzien des persoons tewerkgaan, ook ten opzichte van mij, die elke toekenning van een kerkelijk ambt, waarin het genootschap mij stelde, blijf verwerpen, en voor de bediening des Woords-geen anderen grond ken, dan Paulus in Gal. i : i noemit.

Hierop veroorloven we ons drieërlei opmerking. i". Van »genade" voor „recht" was geen sprake. „Genade" voor „recht" is een begrip uit de wereldsche rechtspleging; niet ait de kerk. De kerk kent dit niet. Maar wat de kerk wel kent is broederlijke liefde, is minzaamheid, is zoekende welwillendheid, tegemoetkomende dienstvaardigheid.

„Die de meeste onder u wil wezen, zij aller dienaar." In dien geest en zin nü kwam ook de Synode, naar eisch der Heilige Schrift, broeder Van Lingen te gemoet.

Strafrecht kent de Overheid, niet de Gereformeerde kerk. Deze kent alleen tucht.

En van tucht kon t& ^ opzichte van Ds.

Van Lingen natuurlijk ganschelijk geen sprake wezen, daar niemand een klacht tegen hem had ingediend; wel hij tegen de kerken.

Dit rust dus op een misverstand.

« Al wat de Synode deed was. Ds. Van Lingen aan een antwoord op zijn klacht te helpen. Dit mocht zij, naar haar overtuiging, zelve niet doen. Deswege verwees zij hem naar de Classis. Doch cm tevens blijk van goeden wille en broederlijke liefde te geven, deputeerde zij twee broederen om met de classicale Deputaten mede te gaan.

3". Dat Ds. Van Lingen weigert de broederen Dr. Van den Bergh en Dr. De Hartogh, die de Synode naar hem deputeerde, te ontvangen, komt niet overeen met de broederlijke liefde en kan dus nooit goed voor onzen Heere zijn.

Iets wat te meer klemt, daar Br. Van Lingen ze wel zou ontvangen hebben, indien de Heraut anders gesproken had; en wat de Heraut schrijft of niet schrijft natuurlijk in niets de Synode aangaat, noch de qualiteit van haar Deputaten.

En 3". In Gal. i: i zegt-de heilige Paulus, dat hij als apostel, let wel als apostel, geroepen is „««Vif van menschen noch door menschen, maar door Jezus Christus."

Hierbij nu teekenen onze kantteekenaren zeer terecht aan:

Namelick, die bloote menschen, ofte niet dan menschen zijn. Dese beschrijvinge doet d'Apostel daer by, om sijne Apostolische beroepinge ende autoriteyt staende te houden tegen de lasteringen der valsche Apostelen, die seyden dat hy niet wettelick tot het Apostelschap en was beroepen. Want daer is tweederley wettige beroepinge tot den dienst des woorts: een die ordinaris is, welcke geschiet wel van Godt, maer door menschen, de orden Godts daer in volgende: soodanige is de beroepinge van de ordinarise Dienaren des woorts. Ende daer is eene beroepinge, die sender dienst der menschen van Godt selve, ofte van den Heere Christo geschiet: soodanige is geweest de beroepinge der Propheten in 't Oude Testament, ende der Apostele» in 't Nieuwe Testament. Dese beroepinge is extraordinaris, ende altijt vergeselschapt met de gave van niet te konnen dwalen in 't leeren, 2 Petr. I. 21. Joan. 16. 13. Dat d'Apostel Paulus door sulcke extra-ordinarise beroepinge beroepen is, wort klaerlick beschreven Actor, capp. 9. 22.

Zoo is het dan duidelijk dat Paulus hier volstrekt niet den grondslag aangeeft voor de gewone Dienaren des Woords, maar alleen voor de extra-ordinaire bediening van Profeten en Apostelen.

En wat voorts de vraag betreït, of de Hervormers al dan niet hun roeping tot den Dienst uit de Roomsche kerk meebrachten, zij het ons vergund te verwijzen naar het eensluidend oordeel der Gereformeerde theologen, die hierover steeds in dezer voege oordeelden:

Daar zijn twee zoorten van Hervormers geweest. Eenige hadden hunne roeping reets in de Roomsche Kerk verkregen, de andere hebben de hunne van de Kerken, die hen hebben beroepen, ontfangen.

Ten aanzien van de eerste kan men hunne roeping niet betwisten, omdat zij dezelve in de Roomsche Kerk, op de wijze die daar toen in gebruik was, hadden bekomen. De Roomsgezinde, gèloovende dat de verordening van hunne . Kerk een onuitwisschelijk merkteken i& de ziel van die dezelve ontfangt, indrukt, konnen dan niet zeggen, dat de verordening deezer Hervormers, die uit de Roomsche Kerk zijn uitgegaan, vernietigt is geweest.

Men zal zeggen, dat, indien de Roomsche Kerk een Valsche Kerk is, de roeping, die men daar in heeft bekomen, niet goed is. IVIaar men antwoord, dat, schoon de Roomsche Kerk voor de Hervorming zeer verdorven was, het wezen van den dienst daar echter in was bewaart, de grond van de Christelijke leer daar in nog met haare zaligmakende kragt, die zich in zommigen openbaarde, behouden zijnde. 2. Dat, indien 'er iet aan deeze roe pingen haperde, de eerste Hervormers dezelve van al het onrein, dat 'er in was, ontslaagen, en van al 't quaadt gezuivert hebben.

Men zal nog zeggen, dat zij van hunne roeping vervallen zijp, omdat zij de leer van de Roomsche Kerk hebben bestreden, en de inzigten van die hen tot den H. Dienst hadden geroepen, niet hebben opgevolgt.

Ik antwoord, dat, indien zij de inzigten van die hen hadden geroepen, niet hebben gevolgt, hebben zij het oogmerk van God, die de eerste

oorzaak van hunne roeping is, in het oog gehouden, met de waarheid te verkondigen, en Christus veele zielen te winnen. Ten anderen moet men het algemeen inzigt en oogmerk van de Roomsche Kerk van haar bijzonder oogmerk onderscheideü. Volgens het eerste gaf de Roomsche Kerk bevel aan die zij beriep, de waarheid te prediken, en dit is het oogmerk dat onze Hervormers hebben moeten volgen, en gevolgt hebben. Maar, ten aanzien van het tweede oogmerk, gaf en geeft zij nog bevel zulke en zulke leerstukken te prediken, daar de eene van goed, en de andere quaad zijn. Derhalven, v/anneer onze Hervormers de valschheid van de leerstukken van de Roomsche Kerk erkent en bestreden hebben, waar toe zij genoegzaam waren gemagtigt, nadien ieder het is, wanneer het op het bestrijden van de dwaaling en het verdedigen der waarheid aankomt, hebben zij van hunne roeping dat 'er quaad aan was, afgetrokken, en dat 'er goed m was, hebben zij behouden.

Desgevorderd zijn we bereid, wat dit laatste punt betreft, bewijzen te leveren, zooveel men wil.

Voor het overige beschouwen we dit incident, wat ons blad aangaat, als gesloten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Volgaarne voldoen we aan het verzoek

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's